In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de toepassing van de omzetbelasting in relatie tot de vestiging van een recht van erfpacht en de vervaardiging van een kantoorpand. De zaak betreft een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, die op 17 april 2009 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting had opgelegd aan Het Oudeland Beheer B.V. De Hoge Raad heeft eerder in een arrest van 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:341, vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de interpretatie van de Zesde richtlijn inzake omzetbelasting. Het Hof van Justitie heeft op 28 april 2016, in de zaak Het Oudeland Beheer B.V. (C-128/14), verduidelijkt dat de waarde van een zakelijk recht, dat de rechthebbende de bevoegdheid geeft om onroerend goed te gebruiken, moet worden begrepen in de maatstaf van heffing van een levering. Dit betekent dat de kosten van de vestiging van het recht van erfpacht en de afbouw van het kantoorpand in de heffingsgrondslag moeten worden meegenomen, mits de belastingplichtige de belasting over deze kosten reeds heeft voldaan en in aftrek heeft gebracht. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de eerdere uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven, omdat deze in strijd is met de uitleg van het Hof van Justitie. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, zonder veroordeling in de proceskosten.