ECLI:NL:HR:2016:251

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
14/04551
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens kennelijke misslag in schadevergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor mishandeling en had een schadevergoedingsmaatregel opgelegd gekregen. Het Hof had bij vergissing een bedrag van € 1.637,80 toegewezen aan de benadeelde partij, terwijl de benadeelde partij slechts € 1.627,80 had gevorderd. De Hoge Raad oordeelde dat deze kennelijke misslag eenvoudig door het Hof zelf hersteld kon worden, aangezien het om een onmiddellijk kenbare fout ging. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte onvoldoende belang had bij zijn cassatieberoep, omdat het Hof de fout had kunnen corrigeren. Daarom verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk op grond van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijkheid en correctheid in schadevergoedingszaken en de mogelijkheid voor rechters om fouten te herstellen zonder dat dit leidt tot een langdurige procedure.

Uitspraak

8 maart 2016
Strafkamer
nr. S 14/04551
ABO/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 juni 2014, nummer 20/004075-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof aan de benadeelde partij [betrokkene] € 10,- meer aan (materiële) schadevergoeding heeft toegewezen dan de benadeelde partij heeft gevorderd, alsmede dat de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr in gelijke mate te hoog is.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 13 juli 2012 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [betrokkene]), tegen het gezicht heeft geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.2.2.
Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.637,80, waarvan € 1.262,80 ter zake van materiële schade, en aan de verdachte dienovereenkomstig een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van de benadeelde partij. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"De benadeelde partij [betrokkene] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.627,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit. De vordering bestaat uit materiële schade ten bedrage van EUR 1262,80 (bestaande uit kosten tandarts en kleding) en immateriële schade ten bedrage van EUR 375,--. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, zodat zij van rechtswege in hoger beroep voortduurt.
(...)
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden."
2.2.3.
De Politierechter in de Rechtbank Oost-Brabant heeft bij vonnis van 12 december 2013 de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.627,80, waarvan € 1.252,80 ter zake van materiële schade, en aan de verdachte dienovereenkomstig een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van de benadeelde partij.
2.2.4.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een "schadeopgaveformulier misdrijven" op naam van [betrokkene] als benadeelde partij. Dat formulier houdt in als vordering van de benadeelde partij een totaalbedrag van € 1.627,80, waarvan € 1.252,80 ter zake van materiële schade. Bij dit formulier is gevoegd een "schadeonderbouwingsformulier" inhoudende dat materiële schade is geleden tot een bedrag van € 1.262,80.
2.3.
In aanmerking genomen dat het Hof heeft overwogen dat de door de benadeelde partij gevorderde schade door de Politierechter geheel is toegewezen en de bestreden uitspraak niets inhoudt waaruit zou kunnen worden afgeleid dat en op welke grond het Hof heeft beoogd een hoger bedrag toe te wijzen dan het door de Politierechter toegewezen bedrag, heeft het Hof kennelijk bij vergissing in het dictum met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel € 1.637,80, waarvan € 1.262,80 ter zake van materiële schade, vermeld in plaats van € 1.627,80, waarvan € 1.252,80 ter zake van materiële schade.
2.4.
Een kennelijke misslag als de onderhavige leent zich bij uitstek voor herstel door het Hof zelf. Het gaat immers om een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arresten van 6 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BJ7243, NJ 2012/248) en 12 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW1478, NJ 2012/490). Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor ondubbelzinnig - en op kortere termijn - duidelijkheid komt te bestaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing.
2.5.
Gelet hierop is de Hoge Raad in het onderhavige geval van oordeel dat de verdachte onvoldoende belang heeft bij zijn cassatieberoep. De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 maart 2016.