In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 februari 2016. Het Gerechtshof had eerder een uitspraak gedaan in hoger beroep over de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de reclamebelasting voor het jaar 2013 door de gemeente Aalsmeer. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende middelen voorgesteld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend, gevolgd door een conclusie van dupliek van het College.
De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 4 november 2016.