In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 13 januari 2016 was gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft een naheffingsaanslag loonheffingen die aan belanghebbende was opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011, evenals de daarbij gegeven boetebeschikking en de beschikking inzake heffingsrente. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Staatssecretaris van Financiën had een verweerschrift ingediend, en belanghebbende had een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 28 oktober 2016.