Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.Slotsom
4.Beslissing
16 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 28 maart 2014 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1978. De verdachte had een beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof, waarbij de raadsman, mr. R.F. Bakker, middelen van cassatie had voorgesteld. De Hoge Raad had eerder, in een arrest van 29 september 2015, bepaald dat de raadsman stukken moest indienen die aantoonden dat de verdachte verplicht was deel te nemen aan een alcoholslotprogramma. Echter, op 1 december 2015 werd door de raadsman meegedeeld dat de verdachte was overleden op 1 maart 2015.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, met uitzondering van het vonnis van de Politierechter. De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat, gezien het overlijden van de verdachte, het recht tot strafvordering volgens artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht was vervallen. Dit leidde tot de slotsom dat de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof en de uitspraak van de Politierechter vernietigde en de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaarde in de vervolging.
De beslissing werd genomen op 16 februari 2016 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien. De uitspraak werd gedaan ter openbare terechtzitting.