ECLI:NL:HR:2016:2349

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
16/02272
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van beroep in verband met onvoldoende belang en informatieplicht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De verzoekster, die in eerste instantie werd bijgestaan door mr. P.J.Ph. Dietzde Loos en later door mr. K. Aantjes, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest volgde op een vonnis van de rechtbank Overijssel in een insolventiezaak. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere uitspraken en het verloop van het geding in feitelijke instanties, waarbij het vonnis van de rechtbank en het arrest van het hof zijn betrokken.

De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op grond van artikel 80a lid 1 van de Rechtsvordering. De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de verzoekster klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

14 oktober 2016
Eerste Kamer
16/02272
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.J.Ph. Dietz
de Loos, thans mr. K. Aantjes.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer R 08/13/833 van de rechtbank Overijssel van 17 augustus 2015;
b. het arrest in de zaak 200.186.487/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 april 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 5-12).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
14 oktober 2016.