ECLI:NL:HR:2016:2348

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
16/02488
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verwijtbaarheid bij boedelachterstand in schuldsanering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van verzoeker. De rechtbank Den Haag had op 14 oktober 2014 de schuldsaneringsregeling van verzoeker van toepassing verklaard. Echter, op voordracht van de rechter-commissaris heeft de rechtbank de regeling beëindigd zonder verstrekking van een schone lei, omdat verzoeker tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen om alle inkomsten boven het vrij te laten bedrag af te dragen. Het gerechtshof Den Haag heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat verzoeker verwijtbaar had gehandeld door een boedelachterstand van € 10.134,83 te laten ontstaan. Verzoeker had verklaard dat hij bewust geen boedelafdrachten had verricht, omdat hij de lasten van de gezamenlijke huishouding alleen op zich had genomen, terwijl zijn partner in een schuldhulptraject zat.

In cassatie heeft verzoeker aangevoerd dat het hof zijn oordeel over de verwijtbaarheid onvoldoende had gemotiveerd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet (kenbaar) was ingegaan op het verweer van verzoeker dat zijn partner geen inkomsten had, terwijl daar wel rekening mee was gehouden bij de berekening van het vrij te laten bedrag. Dit verweer was van belang voor de vraag of verzoeker van zijn gedragingen een verwijt kon worden gemaakt. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing.

Uitspraak

14 oktober 2016
Eerste Kamer
16/02488
AS/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Weerden.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer C/09/14/469 R van de rechtbank Den Haag van 11 maart 2016;
b. het arrest in de zaak 200.187.772/01 van het gerechtshof Den Haag van 3 mei 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 oktober 2014 is op [verzoeker] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
3.2.1
Op voordracht van de rechter-commissaris heeft de rechtbank de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] beëindigd zonder verstrekking van een schone lei op de grond dat [verzoeker] te kort is geschoten in de nakoming van zijn verplichting alle inkomsten boven het vrij te laten bedrag af te dragen.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft daartoe overwogen – voor zover in cassatie van belang – dat [verzoeker] valt te verwijten dat hij een boedelachterstand van € 10.134,83 heeft laten ontstaan. [verzoeker] heeft immers verklaard dat hij bewust geen boedelafdrachten heeft verricht omdat hij er voor had gekozen de lasten van de gezamenlijke huishouding alleen op zich te nemen, dit omdat zijn partner in een schuldhulptraject zat. Niet aannemelijk is dat de nakoming van de verplichtingen bij een eventuele voortzetting van de schuldsaneringsregeling in voldoende mate is gewaarborgd. De extra afdracht die [verzoeker] bij maximale verlenging van de schuldsaneringsregeling moet opbrengen om de boedelachterstand in te lopen, is dermate hoog dat te vrezen valt dat [verzoeker] deze afdracht niet tot het einde kan opbrengen, gelet ook op eerdere verkeerde keuzes die hij heeft gemaakt. Dat [verzoeker] door het arrest van het hof mogelijk zijn baan verliest, is geen reden anders te beslissen aangezien [verzoeker] de boedelachterstand bewust heeft laten ontstaan. (rov. 4)
3.3
Het middel klaagt dat het hof zijn oordeel over de verwijtbaarheid van het ontstaan van het boedeltekort onvoldoende heeft gemotiveerd, althans dat zijn oordeel onbegrijpelijk is. Ter onderbouwing daarvan wijst [verzoeker] erop dat het hof niet (kenbaar) is ingegaan op het betoog van [verzoeker] dat zijn (toenmalige) partner op haar beurt schulden had en bezig was schuldhulpverlening te verkrijgen en dat om die reden bij de berekening van het vrij te laten bedrag ten onrechte rekening is gehouden met het inkomen van zijn partner.
3.4
Deze klacht treft doel. Het hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat voor de toepassing van de beëindigingsgrond van art. 350 lid 3, aanhef en onder c, Fw is vereist dat de schuldenaar van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt (HR 12 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0455, NJ 2009/270). Het hof heeft verwijtbaarheid aangenomen op de grond dat [verzoeker] bewust ervoor had gekozen als enige de lasten van de gezamenlijke huishouding op zich te nemen, dit omdat zijn partner in een schuldhulptraject zat. Het hof is echter niet (kenbaar) ingegaan op het verweer van [verzoeker] dat zijn partner niet over inkomsten beschikte, terwijl daarvan wel was uitgegaan bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag. Dit verweer is van belang voor het oordeel over de vraag of [verzoeker] van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt. Door hierop niet (kenbaar) in te gaan, is het arrest van het hof onvoldoende gemotiveerd. Dit geldt daardoor eveneens voor de daarop voortbouwende oordelen dat niet aannemelijk is geworden dat de nakoming van de verplichtingen bij een voortzetting van de schuldsaneringsregeling in voldoende mate is gewaarborgd en dat de omstandigheid dat [verzoeker] als gevolg van de beëindiging van de schuldsanerings-regeling mogelijk zijn baan verliest, geen reden is om anders te beslissen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 3 mei 2016;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
14 oktober 2016.