ECLI:NL:HR:2016:2286

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 2016
Publicatiedatum
7 oktober 2016
Zaaknummer
16/02224
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens verwijtbaarheid van de verzoeker

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de verzoeker. De verzoeker, die in de procedure werd bijgestaan door zijn advocaat, had eerder een schuldsaneringsregeling toegewezen gekregen, maar voldeed niet aan de verplichtingen die hieruit voortvloeiden. De bewindvoerder had vastgesteld dat de verzoeker tekortschoten in de nakoming van de informatieplicht, sollicitatieplicht, en de plicht om geen nieuwe schulden te laten ontstaan. De rechtbank had de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, wat door het gerechtshof werd bekrachtigd. De verzoeker stelde dat hij door fysieke en psychosociale problemen niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor deze stelling. De Hoge Raad oordeelde dat de tekortkomingen van de verzoeker ernstig en verwijtbaar waren, en dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verzoeker, waarmee de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof in stand bleven.

Uitspraak

7 oktober 2016
Eerste Kamer
16/02224
LZ/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, thans mr. K. Aantjes.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummmer C/15/8/2015 R van de rechtbank Noord-Holland van 23 februari 2016 zoals verbeterd door het vonnis van 24 februari 2016;
b. het arrest in de zaak 200.186.272/01 van het gerechtshof Amsterdam van 19 april 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot vernietiging en verwijzing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij vonnis van 8 januari 2015 is de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoeker] van toepassing verklaard.
(ii) In haar tweede voortgangsverslag van 3 augustus 2015 heeft de bewindvoerder vastgesteld dat [verzoeker] tekortschoot in de nakoming van de informatieplicht, de sollicitatieplicht, de plicht om geen nieuwe schulden te laten ontstaan en de boedelafdrachtplicht.
3.2
De bewindvoerder heeft een verzoek ingediend tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd.
3.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Voor zover van belang overwoog het daartoe als volgt.
[verzoeker] heeft – vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling – nagelaten de bewindvoerder (spontaan en tijdig) in kennis te stellen van informatie betreffende zijn persoonlijke en financiële situatie. Door het niet verstrekken van deze inlichtingen heeft [verzoeker] de bewindvoerder in haar toezichthoudende taak gefrustreerd. Voorts heeft [verzoeker] nieuwe schulden laten ontstaan. Daarnaast is gebleken van een boedelachterstand. Nu [verzoeker] ook in hoger beroep geen concreet plan heeft aangedragen op grond waarvan kan worden aangenomen dat inlossing van de nieuwe schuld en boedelachterstand binnen de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling – eventueel met verlenging van die looptijd – mogelijk is, ziet het hof geen aanleiding de looptijd te verlengen. (rov. 2.5)
Gebleken is dat [verzoeker] herhaaldelijk, zowel schriftelijk (bij openbare verslagen) als mondeling bij het verhoor op 22 september 2015 ten overstaan van de rechter-commissaris op zijn verplichtingen is gewezen. Bij die gelegenheid is de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 24 november 2015 teneinde [verzoeker] in de gelegenheid te stellen alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. Vervolgens is de zaak op verzoek van de advocaat van [verzoeker] wederom aangehouden, ditmaal tot 12 januari 2016. [verzoeker] heeft daarmee meerdere kansen gekregen alsnog aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Hij is hierin desondanks structureel tekortgeschoten. Weliswaar heeft [verzoeker] gesteld dat hij op fysieke en psychosociale gronden niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen, maar hij heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Uit de door [verzoeker] – voor de zitting in hoger beroep – overgelegde stukken is niet duidelijk geworden wat er precies met hem aan de hand is. Ook de verklaring van de psychiater van 5 april 2016 biedt in dit verband onvoldoende inzicht. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zodanige fysieke en psychische beperkingen ondervindt dat hij niet in staat is om aan zijn verplichtingen te voldoen en dat hem om die reden geen verwijt kan worden gemaakt. Voorts is niet gebleken dat [verzoeker] het door hem gestelde traject van beschermingsbewind heeft ingezet. (rov. 2.6)
Het hof is van oordeel dat [verzoeker] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Bovenomschreven tekortkomingen vormen voldoende aanwijzing dat bij [verzoeker] de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Van deze tekortkomingen valt [verzoeker] een verwijt te maken, zodat deze aan hem kunnen worden toegerekend. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De tekortkomingen zijn naar het oordeel van het hof zodanig ernstig en verwijtbaar, dat slechts de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. (rov. 2.7)
3.4.1
Het middel klaagt onder meer dat het oordeel van het hof omtrent [verzoekers] verwijtbaarheid onbegrijpelijk is, nu uit de door [verzoeker] overgelegde stukken wel degelijk blijkt dat hij door ziekte niet in staat was om aan de verplichtingen uit hoofde van de wettelijke schuldsaneringsregeling te voldoen. Het onderdeel wijst in dit verband op een aantal medische verklaringen. Daaruit volgt dat [verzoeker] kampte met recidiverende (ernstige) depressieve klachten.
3.4.2
Deze klacht faalt. Het hof heeft in rov. 2.6 erop gewezen dat [verzoeker] ook tijdens de procedure voor de rechtbank herhaaldelijk in de gelegenheid is gesteld om aan zijn verplichtingen te voldoen. De overweging van het hof dat [verzoeker] niet duidelijk heeft gemaakt “wat er precies met hem aan de hand is” heeft, in samenhang met hetgeen het hof ervóór en erna overweegt, de kennelijke strekking dat [verzoeker] , nadat hij ook tijdens de procedure voor de rechtbank – waarin hij werd bijgestaan door een advocaat – meerdere mogelijkheden om aan zijn verplichtingen te voldoen onbenut had gelaten, niet (meer) kon volstaan met het verweer dat de tekortkomingen hem niet konden worden verweten gelet op de medische verklaringen waaruit zijn ziektebeeld bleek. In deze overwegingen ligt besloten dat van [verzoeker] kon worden gevergd dat hij zou verklaren waarom zijn ziekte eraan in de weg stond dat hij – eventueel met behulp van derden – (alsnog) aan zijn verplichtingen voldeed (vgl. HR 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8310, NJ 2006/572). Dit oordeel is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
7 oktober 2016.