Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
7 oktober 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de verzoeker. De verzoeker, die in de procedure werd bijgestaan door zijn advocaat, had eerder een schuldsaneringsregeling toegewezen gekregen, maar voldeed niet aan de verplichtingen die hieruit voortvloeiden. De bewindvoerder had vastgesteld dat de verzoeker tekortschoten in de nakoming van de informatieplicht, sollicitatieplicht, en de plicht om geen nieuwe schulden te laten ontstaan. De rechtbank had de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, wat door het gerechtshof werd bekrachtigd. De verzoeker stelde dat hij door fysieke en psychosociale problemen niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor deze stelling. De Hoge Raad oordeelde dat de tekortkomingen van de verzoeker ernstig en verwijtbaar waren, en dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verzoeker, waarmee de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof in stand bleven.