ECLI:NL:HR:2006:AY8310

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/067HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei wegens tekortkoming in informatieverplichting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 oktober 2006 uitspraak gedaan over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar die lijdt aan het Klinefeltersyndroom. De schuldenaar had in 2002 verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling, welke door de rechtbank te Haarlem werd toegewezen. Echter, in 2005 verzocht de bewindvoerder om de regeling te beëindigen, omdat de schuldenaar niet naar behoren had voldaan aan zijn informatieverplichtingen. De rechtbank oordeelde op 31 januari 2006 dat de schuldenaar tekort was geschoten in zijn verplichtingen, wat leidde tot hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam. Het hof bekrachtigde de uitspraak van de rechtbank op 30 mei 2006, waarna de schuldenaar cassatie aantekende.

De Hoge Raad oordeelde dat de bijzondere omstandigheden van de schuldenaar, waaronder zijn aandoening, niet voldoende waren om zijn tekortkomingen in de informatieverplichting te rechtvaardigen. De schuldenaar had niet tijdig en volledig informatie verstrekt aan de bewindvoerder, wat essentieel was voor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling. De Hoge Raad benadrukte dat van de schuldenaar een actieve medewerking werd verwacht en dat hij, ondanks zijn aandoening, in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot vernietiging van het arrest van het hof, maar de Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de eerdere uitspraken.

Deze uitspraak onderstreept het belang van het nakomen van informatieverplichtingen binnen de schuldsaneringsregeling, zelfs in het licht van persoonlijke omstandigheden van de schuldenaar. De Hoge Raad heeft hiermee een duidelijke lijn uitgezet over de verwachtingen die aan schuldenaren worden gesteld in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP).

Uitspraak

20 oktober 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/067HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 10 oktober 2002 ter griffie van de rechtbank te Haarlem ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de schuldenaar - zich gewend tot die rechtbank en verzocht op hem de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren.
De rechtbank heeft bij vonnis van 19 november 2002 de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de schuldenaar uitgesproken, met benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
Bij brief van 28 juli 2005 heeft de bewindvoerder de rechtbank verzocht de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de schuldenaar te beëindigen.
Na mondelinge behandelingen op 11 oktober 2005 en 17 januari 2006 heeft de rechtbank bij vonnis van 31 januari 2006 vastgesteld dat de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen.
Tegen dit vonnis heeft de schuldenaar hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 30 mei 2006 heeft het hof de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de schuldenaar beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing naar een ander Hof ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Voor hetgeen waarvan in cassatie kan worden uitgegaan wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 1 is overwogen.
Daarnaast dient tot uitgangspunt dat de schuldenaar een alleenstaande man is van 46 jaar, een bijstandsuitkering ontvangt en lijdt aan het Klinefeltersyndroom.
3.2.1 De bewindvoerder heeft haar verzoek tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op de schuldenaar kort gezegd hierop gebaseerd dat de schuldenaar haar niet naar behoren heeft geïnformeerd.
Ook in hoger beroep heeft, naar het hof heeft overwogen (rov. 2.3.2), de bewindvoerder onder meer gesteld dat de schuldenaar niet heeft voldaan aan zijn informatieverplichting. Zo heeft de schuldenaar volgens de bewindvoerder onvoldoende en niet tijdig informatie verschaft over zijn vakantie, opleiding, reïntegratietraject, sollicitaties, alsmede over zijn inkomsten en uitgaven, en heeft hij, wetende dat hij door zijn syndroom moeite heeft verplichtingen na te komen, nagelaten hulp hiervoor te zoeken.
3.2.2 Het verweer hiertegen van de schuldenaar is door het hof in rov. 2.3.3 weergegeven en komt erop neer dat, voorzover er sprake zou zijn van een tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen, deze hem vanwege bijzondere omstandigheden niet kan worden toegerekend; dat het hem als gevolg van zijn ziekte niet mogelijk is binnen een gestelde tijd aan zijn verplichtingen te voldoen; dat hij als gevolg van het volgen van een opleiding en stage geen energie meer over had om de bewindvoerder te informeren; dat het voor hem moeilijk is prioriteiten te stellen; dat door zijn ziekte sprake is van oververmoeidheid, een chronisch tekort aan daadkracht, een gemis aan volhardingsvermogen, een slecht werkend korte termijn geheugen, een gebrek aan energie en andere lichamelijke gebreken, welk een en ander wordt bevestigd in de ten processe overgelegde brief van zijn psychiater van 18 april 2006.
3.3 Het hof heeft zijn beslissing om de schuldsanering zonder het verstrekken van een "schone lei" te beëindigen als volgt gemotiveerd:
"2.4 Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat uit de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) op de schuldenaar rustende verplichtingen voortvloeien die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te kunnen gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling gevergd wordt. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar nalaat aan de bewindvoerder volledige informatie te verschaffen over gegevens waarvan hij weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
2.5 Gelet op de ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gebleken feiten en omstandigheden komt ook het hof tot het oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling op [de schuldenaar] dient te worden beëindigd zonder de toekenning van een 'schone lei'. Het hof is van oordeel dat [de schuldenaar], ook als zijn ziekte in aanmerking wordt genomen, is tekortgeschoten in de van hem te verwachten medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Voldoende aannemelijk is geworden dat hij niet naar behoren aan zijn informatieverplichting heeft voldaan. Zo heeft hij gedurende langere tijd en ondanks daartoe strekkende verzoeken de bewindvoerder niet van toereikende informatie voorzien omtrent zijn (financiële) situatie, waaronder zijn inkomen en verdere van belang zijnde omstandigheden. Hoewel het hof begrip heeft voor de situatie waarin [de schuldenaar] verkeert en alle daaruit voortvloeiende problemen, ontslaat die situatie hem niet van de verplichting de bewindvoerder hierover tijdig en volledig van deugdelijke informatie te voorzien. Van hem mocht in het kader van de schuldsaneringsregeling immers worden gevergd dat hij eigener beweging alle relevante informatie omtrent zijn situatie aan de bewindvoerder zou opgeven teneinde een effectieve uitvoering van deze regeling te bewerkstelligen. Niet is aannemelijk geworden, ook niet uit de brief van de psychiater [betrokkene 1] van 18 april 2006, dat [de schuldenaar] door eerdergenoemd syndroom niet meer aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, met name de informatieverplichting, kon voldoen. Daarbij wordt meegewogen dat de bewindvoerder rekening heeft gehouden met de beperkingen van [de schuldenaar] alsmede met de omstandigheid dat [de schuldenaar] geen hulp heeft gezocht om met hulp van derden alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen, hetgeen - ook als met zijn ziekte rekening wordt gehouden - redelijkerwijs van hem kon worden gevergd. Vast staat bovendien dat [de schuldenaar], zelfs nadat hem ter gelegenheid van een eerdere behandeling bij de rechtbank op 11 oktober 2005 een laatste mogelijkheid was geboden alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen, deze kans niet (tijdig) heeft benut en hij zijn verplichtingen pas is nagekomen nadat er door de bewindvoerder negatief was gerapporteerd".
3.4.1 De klachten van de vijf middelen, die zich alle keren tegen rov. 2.5, houden naar de kern genomen in dat het hof, mede in het licht van het bepaalde in art. 354 lid 2 F., onvoldoende rekening heeft gehouden met de aandoening (het Klinefeltersyndroom) waaraan de schuldenaar lijdt, zich een deskundig oordeel heeft aangematigd zonder, door middel van het bevelen van een deskundigenbericht, het oordeel van deskundigen in te winnen, en als gevolg van een en ander ten aanzien van de vraag of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de wet voortvloeiende verplichtingen, niet heeft vastgesteld welke bijzonder maatstaf in het geval van de schuldenaar diende te worden toegepast. 's Hofs oordeel wordt door de middelen mede hierom als onbegrijpelijk bestempeld, waartoe onder meer een beroep wordt gedaan op de door het hof genoemde brief van de psychiater [betrokkene 1].
3.4.2 De middelen falen. 's Hofs oordeel laat zich aldus samenvatten dat de bijzondere omstandigheden waarin de schuldenaar als gevolg van zijn aandoening verkeerde, niet eraan in de weg stonden dat van hem redelijkerwijze kon worden gevergd dat hij hetzij zelf hetzij met hulp van derden de bewindvoerder tijdig en in voldoende mate informeerde aangaande de punten die de bewindvoerder heeft genoemd en die hiervoor in 3.2.1 zijn vermeld. Met dat oordeel heeft het hof geen blijk gegeven van het aanleggen van een onjuiste maatstaf bij de beantwoording van de vraag of de schuldenaar in de nakoming van zijn informatieverplichting toerekenbaar is tekortgeschoten in de zin van art. 354 lid 1 F.
Onbegrijpelijk is 's hofs oordeel niet, ook niet in het licht van de eerder genoemde brief van de psychiater [betrokkene 1], als in aanmerking wordt genomen dat het hier gaat om de op de schuldenaar rustende informatieverplichting en het hof in aanmerking heeft genomen dat, naar in cassatie niet is bestreden,
- de bewindvoerder rekening heeft gehouden met de beperkingen van de schuldenaar en met diens mogelijkheid de hulp van een derde in te roepen,
- de schuldenaar hangende de beslissing van de rechtbank nog een laatste mogelijkheid was geboden om de gevraagde informatie aan de bewindvoerder te verschaffen en hij ook daarvan niet tijdig gebruik heeft gemaakt.
In 's hofs oordeel ligt besloten dat het geen aanleiding zag de tekortkoming van de schuldenaar in verband met haar bijzondere aard op de voet van art. 354 lid 2 F. buiten beschouwing te laten. Het hof heeft daarmee niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en in het licht van het vorenoverwogene is zijn oordeel evenmin onbegrijpelijk.
Het hof was, ten slotte, niet gehouden om zich, alvorens tot zijn oordeel te komen, te voorzien van nadere deskundige voorlichting; het behoefde daartoe ook geen grond te vinden in de eerdergenoemde brief van de psychiater [betrokkene 1].
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 oktober 2006.