ECLI:NL:HR:2016:2275

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 2016
Publicatiedatum
6 oktober 2016
Zaaknummer
16/01322
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van [A] tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 februari 2016. De belanghebbenden hebben in hoger beroep geprocedeerd tegen de Rechtbank te ’s-Gravenhage, die eerder beslissingen had genomen over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting over de jaren 1995 tot en met 2005. De navorderingsaanslagen betroffen zowel de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) als de vermogensbelasting. De belanghebbenden hebben een middel voorgesteld in hun cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd met een verweerschrift.

De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd vastgesteld dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 7 oktober 2016 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

7 oktober 2016
Nr. 16/01322
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de erfgenamen van [A]te
[Z](hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 17 februari 2016, nrs. BK 13/00040 tot en met BK-13/00055, op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank te ’s-Gravenhage (nrs. AWB 12/2225, AWB 12/2229 tot en met AWB 12/2240 en AWB 12/2249 tot en met AWB 12/2251) betreffende de aan belanghebbenden over de jaren 1995 tot en met 2005 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), over de jaren 1996 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2016.