Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
11 oktober 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep van een verdachte die in hoger beroep bij verstek was veroordeeld. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren voor onder andere het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Landsverordening Verdovende middelen en deelname aan een organisatie met criminele doeleinden. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba had het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar had hem alsnog veroordeeld voor andere feiten.
De Hoge Raad oordeelde dat op grond van artikel 10, tweede lid, van de Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de verdachte geen beroep in cassatie kon instellen tegen het bij verstek gewezen vonnis. Dit artikel stelt dat een verdachte die in hoger beroep bij verstek is veroordeeld, geen cassatie kan instellen. Daarnaast werd opgemerkt dat het Wetboek van Strafvordering van Aruba geen mogelijkheid biedt voor verzet tegen einduitspraken in hoger beroep.
De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in zijn cassatieberoep, omdat hij niet kon worden ontvangen in het rechtsmiddel van cassatie, noch in dat van verzet. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de eerdere beslissing van het Hof en de verdachte bleef veroordeeld tot de opgelegde gevangenisstraf.