ECLI:NL:HR:2006:AV6128

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01342/05 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
  • J. de Hullu
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen verstekvonnis in Antilliaanse strafzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een bij verstek gewezen vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, geboren in 1973, was eerder vrijgesproken van gekwalificeerde doodslag en vuurwapenbezit, maar werd in hoger beroep bij verstek veroordeeld. De advocaat van de verdachte, mr. G. Spong, heeft een schriftuur ingediend waarin hij verzoekt om het cassatieberoep te verstaan als verzet tegen het vonnis van het hof. De Hoge Raad heeft echter geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep, omdat het rechtsmiddel van verzet niet openstond voor de verdachte die bij verstek was veroordeeld. Dit is in lijn met de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba, die bepaalt dat tegen bij verstek gewezen vonnissen geen cassatieberoep kan worden ingesteld. De Hoge Raad heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep, en dit arrest is uitgesproken op 13 juni 2006.

Uitspraak

13 juni 2006
Strafkamer
nr. 01342/05 A
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 29 maart 2005, nummer H-13/2002, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao van 19 oktober 2001 - de verdachte ter zake van 1. "doodslag vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren", 2. "overtreding van het verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapen- verordening 1930, meermalen gepleegd" en 3. "opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Opiumlandsverordening" veroordeeld tot twaalf jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. Daarbij zijn geen middelen van cassatie tegen het bestreden vonnis voorgesteld, doch is verzocht dat de Hoge Raad het ingestelde cassatieberoep aldus zal verstaan dat de verdachte verzet heeft gedaan tegen dat vonnis. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het cassatieberoep.
3. Procesgang
De verdachte is bij vonnis van 19 oktober 2001 van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, vrijgesproken van de hem onder 1. en 2. tenlastegelegde feiten, te weten gekwalificeerde doodslag en vuurwapenbezit. De verdachte, die zich toen in voorlopige hechtenis bevond, is evenals zijn raadsman bij de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting in eerste aanleg aanwezig geweest. Ter terechtzitting van 29 januari 2002 is de behandeling van de zaak in hoger beroep aangevangen. De verdachte is niet op die zitting verschenen. Op de nadere terechtzitting van 14 december 2004 is de verdachte evenmin verschenen en heeft de raadsman de afwezigheid van de verdachte toegelicht.
De oproeping voor de zitting van 15 maart 2005 is aan de verdachte in persoon betekend. Ter terechtzitting van 15 maart 2005 waar de verdachte wederom niet was verschenen heeft de raadsman het woord ter verdediging gevoerd. Bij vonnis van 29 maart 2005 heeft het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba de verdachte bij verstek veroordeeld, zoals hiervoor onder 1 is vermeld.
4. Beoordeling van de schriftuur
4.1. In de schriftuur wordt aangevoerd dat ingevolge art. 10, tweede lid, Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba tegen het bestreden vonnis geen cassatieberoep openstaat, dat het ingestelde cassatieberoep zal moeten worden verstaan als verzet en dat de stukken van het geding naar de Griffier van het Hof dienen te worden gezonden. Daarbij verwijst de schriftuur naar HR 27 mei 1997, NJ 1997, 577.
4.2. Art. 10, tweede lid, Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba luidt:
"De verdachte kan geen beroep in cassatie instellen tegen bij verstek gewezen vonnissen."
4.3. Art. 429, eerste lid, Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen luidt sedert 1 oktober 1997, voorzover hier van belang:
"Tegen een bij verstek gewezen vonnis, in eerste aanleg als einduitspraak gegeven, kan degene die daarbij niet van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken, noch daaraan geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, verzet doen:
(...)"
Genoemd wetboek kent geen vergelijkbare bepaling voor in hoger beroep gegeven einduitspraken.
4.4. Ingevolge laatstgenoemde bepaling heeft voor de verdachte, die in hoger beroep bij verstek is veroordeeld, niet het rechtsmiddel van verzet opengestaan. Gelet hierop kan - anders dan in de zaak beslist bij arrest van de Hoge Raad van 27 mei 1997, NJ 1997, 577 - het beroep in cassatie niet worden verstaan als verzet tegen het vonnis van het Hof.
4.5. Uit het voorgaande vloeit voort dat de verdachte in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 juni 2006.