ECLI:NL:HR:2016:2266

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 2016
Publicatiedatum
6 oktober 2016
Zaaknummer
16/02312
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak van 12 april 2016, waarin aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 waren opgelegd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende een beroep op betalingsonmacht heeft gedaan met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. Echter, de griffier heeft dit beroep afgewezen, omdat de belanghebbende niet voldeed aan de criteria voor betalingsonmacht. De griffier had de belanghebbende ook gewezen op de gevolgen van het niet tijdig betalen van het griffierecht, namelijk dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard zou kunnen worden.

De Hoge Raad heeft verder vastgesteld dat de belanghebbende niet tijdig het griffierecht heeft betaald, ondanks herhaalde aanmaningen van de griffier. De argumenten die de belanghebbende in zijn brief van 1 september 2016 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om aan te tonen dat hij niet in verzuim was. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie dan ook niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, en is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2016.

Uitspraak

7 oktober 2016
Nr. 16/02312
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 12 april 2016, nrs. 14/00621 en 14/00622, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft ter zake van de betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Naar aanleiding van de door belanghebbende verstrekte gegevens, waaruit blijkt dat de maandelijks door hem ontvangen AOW-uitkering meer bedraagt dan 90 percent van de voor een alleenstaande voor het jaar 2016 geldende (maximale) bijstandsnorm, heeft de griffier bij brief van 2 juni 2016 het beroep op betalingsonmacht afgewezen omdat niet is voldaan aan de daarvoor geldende criteria. Tevens is in die brief meegedeeld dat bij niet tijdige betaling van het griffierecht het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk kan worden verklaard.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 6 juli 2016 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna adresverificatie heeft plaatsgevonden en het stuk bij gewone brief is verzonden naar het adres van belanghebbende. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 11 augustus 2016 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 1 september 2016 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2016.