In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2016 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep. Het hoger beroep was eerder niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende het verschuldigde griffierecht niet had betaald. Belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland met betrekking tot aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2009. De griffier had belanghebbende op 1 september 2014 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, maar dit was niet voldaan. Het Hof verklaarde het hoger beroep op 2 december 2014 kennelijk niet-ontvankelijk.
Belanghebbende heeft verzet aangetekend en aangevoerd dat het betalen van het griffierecht in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2016 is belanghebbende niet verschenen. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet in staat was om het griffierecht te betalen, maar dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn betalingsonmacht aan te tonen. Het Hof oordeelde dat de heffing van griffierecht niet in strijd is met de toegang tot de rechter en dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk was verklaard.
De uitspraak van het Hof concludeert dat het verzet ongegrond is en dat er geen termen zijn voor een kostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.