In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de bestuursrechter. De Hoge Raad heeft op 12 februari 2016 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 15/05401. De belanghebbende had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 8 oktober 2015, nr. AWB 15/254. De Hoge Raad oordeelt dat er geen wettelijke basis is voor het instellen van cassatie tegen de uitspraak van de bestuursrechter die het verzet gegrond verklaart. Dit betekent dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De Hoge Raad wijst er tevens op dat het de voorkeur heeft dat de rechter de veroordeling in de proceskosten al opneemt in de uitspraak waarin hij op het verzet beslist. Echter, het staat de rechter vrij om deze vergoeding pas vast te stellen in de uitspraak waarin op het beroep wordt beslist. In dit geval zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder cassatieberoepen tegen bestuursrechtelijke uitspraken kunnen worden ingesteld, en bevestigt dat de Hoge Raad enkel kennisneemt van cassatieberoepen die voldoen aan de wettelijke vereisten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en onderstreept de noodzaak voor duidelijkheid in de procesvoering.