ECLI:NL:HR:2016:2248

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
15/04946, 15/04947
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van opgeëiste personen in Antilliaanse zaken met betrekking tot de Verenigde Staten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2016 uitspraak gedaan in cassatie tegen twee einduitspraken van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten van Amerika voor twee opgeëiste personen, geboren in 1964 en 1967. De Hoge Raad behandelt de vraag of het verhoor van de opgeëiste personen via videoconferentie rechtsgeldig was en of de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan voldoende duidelijk in de uitspraak zijn vermeld.

De Hoge Raad oordeelt dat het horen van personen via een directe beeld- of geluidsverbinding niet tot nietigheid leidt, zoals door de verdediging werd betoogd. Dit is in lijn met de wetgeving van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, die dergelijke communicatie toestaat. Daarnaast stelt de Hoge Raad vast dat het Hof, hoewel het Uitleveringsbesluit geen expliciete verplichting bevat om de feiten in de uitspraak te vermelden, dit wel moet doen tegen de achtergrond van de wetsgeschiedenis. De Hoge Raad herstelt dit verzuim ambtshalve en verklaart de uitlevering toelaatbaar voor de feiten die in de bijgevoegde verklaring van de Amerikaanse autoriteiten zijn omschreven.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraken, maar alleen voor zover het Hof heeft verzuimd de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan voldoende te vermelden. De beroepen worden voor het overige verworpen.

Uitspraak

4 oktober 2016
Strafkamer
nrs. S 15/04946 UA en S 15/04947 UA
IV/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op de beroepen in cassatie tegen twee einduitspraken van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 6 oktober 2015, nummer HAR 112/15 en nummer HAR 113/15, op een verzoek van de Verenigde Staten van Amerika tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon 1], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964 en
[de opgeëiste persoon 2], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de opgeëiste personen. Namens dezen heeft C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij twee gelijkluidende schrifturen middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur in de zaak 15/04946 is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van de beroepen.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het verhoor van de opgeëiste personen heeft plaatsgevonden door middel van een videoconferentie, terwijl voor deze wijze van verhoor de vereiste wettelijke grondslag ontbreekt.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzoek tot uitlevering houdt, voor zover hier van belang, in:
"Proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van dinsdag, 22 september 2015, gehouden in Curaçao door middel van een videoconference verbinding met het Courthouse in Sint Maarten.
(...)
Ter terechtzitting zijn verschenen een vrouw en een man die op vragen van de voorzitter antwoorden te zijn genaamd " [de opgeëiste persoon 2] " en " [de opgeëiste persoon 1] ". De voorzitter stelt vast dat hun uiterlijk overeenkomt met dat van de personen waarvan zich een foto in het dossier bevindt en die in het dossier worden aangeduid als:
[de opgeëiste persoon 2] en [de opgeëiste persoon 1] ,
beiden wonende in Sint Maarten,
verder te noemen: "de opgeëiste personen".
Als raadslid van de opgeëiste personen is ter terechtzitting verschenen mr. R.M. Stomp, advocaat in Sint Maarten.
(...)
Mr. Stomp voert het woord overeenkomstig de door hem, per e-mail, overgelegde pleitnotities.
(...)
Aan de opgeëiste personen wordt het recht gelaten het laatst te spreken."
2.2.2.
De bestreden uitspraken houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Het verzoek is door het Hof behandeld (...) in Curaçao, welke behandeling plaatsvond door middel van een videoconference verbinding met het Courthouse in Sint Maarten. De leden van het Hof en de griffier waren tegenwoordig in Curaçao. Verschenen in Sint Maarten zijn de (waarnemend) procureur-generaal, mr. T.H.W. Stein, alsmede de opgeëiste persoon, bijgestaan door (...) raadsman, mr. R.M. Stomp.
(...)
Ter zitting is namens de opgeëiste persoon verweer gevoerd, waarop hieronder wordt ingegaan."
2.2.3.
Uit hetgeen hiervoor is weergegeven volgt dat het verhoor van de opgeëiste personen heeft plaatsgevonden door middel van een directe beeld- en geluidsverbinding.
2.3.1.
De art. 1:191 van de Wetboeken van Strafrecht van Aruba, van Curaçao en van Sint Maarten luiden:
"1. Waar de bevoegdheid wordt gegeven tot het horen, verhoren of ondervragen van personen, wordt daaronder mede begrepen horen, verhoren of ondervragen per telecommunicatie, waarbij een directe beeld- of geluidsverbinding tot stand komt tussen de betrokken personen.
2. De voorzitter van het college, de rechter, de rechter-commissaris of de ambtenaar die met de leiding over het horen is belast, beslist of van deze communicatie gebruik gemaakt wordt. Alvorens te beslissen wordt de te horen persoon of diens raadsman of advocaat en in voorkomende gevallen de officier van justitie, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken over de toepassing daarvan.
3. Tegen de beslissing om van deze communicatie gebruik te maken staat geen afzonderlijk rechtsmiddel open.
4. Bij regeling van de minister, belast met justitie, kunnen regels worden gesteld over de technische eisen van die communicatie."
Art. 80a van het Wetboek van Strafrecht BES bevat een vergelijkbare regeling.
2.3.2.
Noch de Wetboeken van Strafvordering van genoemde landen noch het te dezen toepasselijke Uitleveringsbesluit van Aruba, Curaçao en Sint Maarten (hierna: het Uitleveringsbesluit) voorzien in het horen van personen door middel van een directe beeld- en/of geluidsverbinding.
2.4.
Het middel berust kennelijk op de opvatting dat het horen, verhoren of ondervragen van personen door middel van een directe beeld- en/of geluidsverbinding buiten de gevallen waarop genoemde Wetboeken van Strafrecht zien, tot nietigheid leidt. Die opvatting is onjuist.
2.5.
In zoverre faalt het middel.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

4.1.1.
De bestreden uitspraak houdt in de zaak van de opgeëiste persoon [de opgeëiste persoon 1] - voor zover hier van belang - het volgende in:
"3.3. (...) De Verenigde Staten van Amerika verzoeken de uitlevering van de opgeëiste persoon met het oog op zijn vervolging ten overstaan van de United States District Court for the Southern District of Florida. Uit de stukken blijkt dat de uitlevering wordt verzocht voor:
'Count 1: involuntary manslaughter, and aiding and abetting, in violation of Title 18, United States Code, Sections 1112 and 2;
Count 2: misconduct and neglect of ship officers, in violation of Title 18, United States Code, Section 1115; and
Count 3: false official statement, in violation of
Title 18, United States Code, Section 1001'."
en als beslissing:
"concludeert dat op grond van het Uitleveringsverdrag alsmede op grond van het Uitleveringsbesluit de uitlevering van de opgeëiste persoon met het oog op vervolging in de Verenigde Staten van Amerika voor de hiervoor onder count 1 en count 3 genoemde feiten toelaatbaar is."
4.1.2.
De bestreden uitspraak houdt in de zaak van de opgeëiste persoon [de opgeëiste persoon 2] - voor zover hier van belang - het volgende in:
"3.3. (...) De Verenigde Staten van Amerika verzoeken de uitlevering van de opgeëiste persoon met het oog op haar vervolging ten overstaan van de United States District Court for the Southern District of Florida. Uit de stukken blijkt dat de uitlevering wordt verzocht voor:
'Count 1: involuntary manslaughter, and aiding and abetting, in violation of Title 18, United States Code, Sections 1112 and 2; and
Count 3: false official statement, in violation of
Title 18, United States Code, Section 1001'."
en als beslissing:
"concludeert dat op grond van het Uitleveringsverdrag alsmede op grond van het Uitleveringsbesluit de uitlevering van de opgeëiste persoon met het oog op vervolging in de Verenigde Staten van Amerika voor de hiervoor onder 3.3. genoemde feiten toelaatbaar is."
4.2.
Het Uitleveringsbesluit kent niet een bepaling als art. 28, derde lid, Uitleveringswet inhoudende dat de rechter in zijn uitspraak de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan, dient te vermelden.
4.3.
Uit de parlementaire geschiedenis van - thans - de Rijkswet cassatierechtspraak in uitleveringszaken voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten (Rijkswet van 8 mei 2003, Stb. 2003, 204) volgt dat de rijkswetgever zoveel mogelijk heeft willen aansluiten bij het systeem van het Nederlandse uitleveringsrecht en met name ook bij de jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. HR 25 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2698 en HR 15 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3943).
4.4.
Tegen de achtergrond van deze wetsgeschiedenis moet worden aangenomen dat onder de vigeur van voormeld Uitleveringsbesluit het Hof gehouden is de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan voldoende duidelijk te vermelden.
4.5.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de bestreden uitspraken omtrent de aan de opgeëiste personen verweten gedragingen niet meer inhouden dan hetgeen hiervoor onder 4.1 is weergegeven, bevatten de bestreden uitspraken niet een voldoende duidelijke vermelding van de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan.
4.6.
De Hoge Raad zal dit verzuim herstellen door de uitlevering toelaatbaar te verklaren voor na te melden feiten die zijn omschreven in de door de verzoekende Staat bij het uitleveringsverzoek overgelegde en zich bij de stukken bevindende beëdigde verklaring van J.A. Raich, Assistent United States Attorney voor het Zuidelijk District van Florida, van 24 juni 2015.

5.Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraken ambtshalve zouden behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraken maar uitsluitend voor zover het Hof heeft verzuimd de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan genoegzaam te vermelden;
verklaart de gevraagde uitlevering van [de opgeëiste persoon 1] en [de opgeëiste persoon 2] toelaatbaar ter zake van de in de aan deze uitspraak gehechte, hiervoor onder 4.6 vermelde, verklaring van J.A. Raich van 24 juni 2015 tussen [ ] vermelde feiten;
verwerpt de beroepen voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 oktober 2016.