Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"De verdachte (...) is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.
(...)
Door de advocaat-generaal wordt een door de verdachte ondertekende afstandsverklaring aan het hof overgelegd. Deze afstandsverklaring wordt aan het dossier toegevoegd.
Desgevraagd deelt de raadsman mede:
Ik was er vanuit gegaan dat de verdachte vandaag ter terechtzitting aanwezig zou zijn. Hij wist dat hij hier moest zijn. Ik heb zojuist geprobeerd contact met hem te krijgen, maar dat lukt niet. Ik voel mij niet gemachtigd de verdediging voor de verdachte te voeren.
Ik heb regelmatig contact met de verdachte. Afgelopen vrijdag heb ik hem voor het laatst gesproken. We hebben toen afgesproken dat ik vandaag een half uur vóór de zitting aanwezig zou zijn, zodat we samen de zaak door konden spreken. Ik kan mij niet voorstellen dat hij vandaag niet bij de zitting aanwezig wil zijn.
De voorzitter merkt op dat er weliswaar geen datum op de afstandsverklaring staat, maar dat het parketnummer overeenkomt met het parketnummer van de zaak die vandaag aan de orde is.
De raadsman deelt mede:
Ik vraag mij af of de verdachte ervan op de hoogte is dat hij in geval van ziekte geen afstandsverklaring moet tekenen maar een verzoek om aanhouding kan doen.
Het hof constateert bij monde van de voorzitter dat de verdachte van de zitting op de hoogte is en dat hij afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
De advocaat-generaal deelt mede:
Ik constateer dat de verdachte goed is opgeroepen en dat de verdachte een afstandsverklaring heeft getekend. De zaak kan in principe worden afgedaan. Ik interpreteer de opmerkingen van de raadsman als een verzoek om aanhouding. Ik stel mij op het standpunt dat dit verzoek dient te worden afgewezen. Het gaat in dit geval niet om een bijzonder grote zaak en de zaak wordt steeds ouder. Uit het dossier en hetgeen de raadsman vandaag ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, kan ik niet opmaken waarom de verdachte, in weerwil van de door hem ondertekende afstandsverklaring, vandaag wel ter terechtzitting aanwezig zou willen zijn.
Desgevraagd deelt de raadsman mede:
Ik verzoek u de zaak aan te houden, ik word overvallen door de afstandsverklaring. Ik zal tijdens de (...) onderbreking van de zitting contact te zoeken met de familie van de verdachte.
Het hof onderbreekt de zitting.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek om aanhouding wordt afgewezen, nu de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht ter terechtzitting aanwezig te zijn en er geen concrete aanwijzingen zijn dat de verdachte zich desondanks op zijn aanwezigheidsrecht wil beroepen.
Desgevraagd deelt de raadsman mede:
De broer van de verdachte heeft mij net aan de telefoon verteld dat ik gemachtigd ben. Deze broer heeft hierover niet met de verdachte gesproken. Gelet op de relatie die ik met verdachte heb, voel ik mij nu wel gemachtigd.
De advocaat-generaal deelt mede:
De essentie van een machtiging, ligt naar mijn mening in de goedkeuring van de verdachte dat zijn strafzaak wordt behandeld buiten zijn aanwezigheid, maar in tegenwoordigheid van zijn raadsman. De raadsman zegt in dit geval echter zelf dat hij zich niet kan voorstellen dat de verdachte wil dat de zaak doorgang zal vinden. Derhalve is volgens mij van een machtiging geen sprake.
Desgevraagd deelt de raadsman mede:
Ik heb niet gezegd dat de broer van de verdachte mij heeft gemachtigd. Ik heb de broer wel gesproken. Naar mijn mening kan de verdachte mij impliciet machtigen. De verdachte was ervan op de hoogte dat ik vandaag zijn verdediging zou voeren. Hij heeft afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en gelet op onze relatie ga ik er vanuit dat ik gemachtigd ben de verdediging te voeren.
De broer van de verdachte vertelde mij zojuist dat hij vanochtend nog contact heeft gehad met de verdachte, maar dat de verdachte niets heeft gezegd over de zitting van vandaag. Het klopt dat zij niet hebben gesproken over de machtiging. Nogmaals, ik acht mij, gelet op onze relatie, impliciet gemachtigd de verdediging te voeren.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof van oordeel is dat de raadsman niet uitdrukkelijk gevolmachtigd is in de zin van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering nu de raadsman zich aanvankelijk niet gemachtigd heeft gevoeld om de verdediging te voeren doch na het spreken met de broer van de verdachte - welke broer zelf niet met de verdachte heeft gesproken over een machtiging - de raadsman zich slechts impliciet gemachtigd voelt om de verdediging te voeren.
Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De voorzitter merkt op dat in de zaak geen schriftuur houdende grieven is ingediend."