Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
30 september 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende ouderlijk gezag en omgangsregelingen tussen ouders. De moeder, verzocht om cassatie tegen de procesbeslissingen van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, die eerder op 10 september 2015 een beschikking had gegeven. De moeder had eerder al beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant en het hof, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatierekest naar voren waren gebracht, niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het beroep te verwerpen, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De uitspraak werd gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.J. Kroeze, en werd openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.