Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
27 september 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de Officier van Justitie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een klaagschrift is ingediend door de klager. De klager had goederen uit zijn growshop in beslag genomen op 2 maart 2015, naar aanleiding van een verdenking van overtreding van artikel 11a van de Opiumwet, die op die datum in werking trad. De klager verklaarde dat hij op de hoogte was van de nieuwe wetgeving en zijn webshop had gesloten, waardoor hij geen verkopen meer deed vanaf 1 maart 2015. De Rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond, maar de Hoge Raad oordeelde anders.
De Hoge Raad, onder leiding van vice-president W.A.M. van Schendel, heeft het beroep in cassatie verworpen. De Advocaat-Generaal G. Knigge had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Dit was volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) niet nodig, omdat het middel geen rechtsvragen opriep die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De beschikking van de Hoge Raad werd uitgesproken op 27 september 2016, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster.