Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
voorzieningenrechter van Centrale Raad van Beroepvan 26 juli 2016, nr. 16/3471 WWB-VV.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2016 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 26 juli 2016, met nummer 16/3471 WWB-VV. De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak gericht op de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad enkel kennisnemen van een beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter, voor zover dit bij wet is bepaald. In deze specifieke zaak was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep openstelde. Hierdoor concludeerde de Hoge Raad dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden.
De beslissing van de Hoge Raad was dus dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 september 2016, en de zaak is geregistreerd onder nummer 16/03933.