Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroepvan 2 augustus 2016, nr. 16/4445 PW-VV, betreffende een verzoek van belanghebbende om een voorlopige voorziening.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2016 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak waartegen cassatie werd ingesteld, dateert van 2 augustus 2016 en betreft een verzoek om een voorlopige voorziening. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling allereerst gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van bestuursrechters, voor zover dit bij wet is bepaald. In deze zaak was er echter geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep mogelijk maakte. Hierdoor concludeerde de Hoge Raad dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De beslissing van de Hoge Raad was dus dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling werd genomen.