ECLI:NL:CRVB:2016:2919

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2016
Publicatiedatum
2 augustus 2016
Zaaknummer
16-4445 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep inzake bijstandsinhoudingen

Op 2 augustus 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van verzoeker tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland. Verzoeker had een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij het niet eens was met de inhoudingen op zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Groningen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de rechtbank de spoedeisendheid van het verzoek niet heeft onderkend en dat er geen aanleiding is voor doorbreking van het wettelijk appèlverbod. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is en dat de Raad zich in de hoofdzaak naar verwachting onbevoegd zal verklaren. De uitspraak van de voorzieningenrechter is gedaan zonder het verzoek ter zitting te behandelen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

16/4445 PW-VV
Datum uitspraak: 2 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland (rechtbank) van 31 mei 2016, 16/1860 (aangevallen uitspraak).
Tevens heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in
artikel 8:86, eerste lid, van de Awb hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2.
Voor zover de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
1.3.
De voorzieningenrechter is op grond van de volgende overwegingen van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak zal doen.
1.4.
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, waarbij met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak is gedaan zonder het verzoek ter zitting te behandelen. Verzoeker ontvangt maandelijks bijstand ingevolge de Participatiewet waarbij, rekeninghoudend met de beslagvrije voet, ten minste 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm wordt uitgekeerd. Voor de overige 10% geldt dat op dat deel van de bijstand beslag is gelegd. Verzoeker kan zich - samengevat - niet verenigen met de inhoudingen op zijn bijstand door het college in verband met een daarop liggend beslag. De rechtbank heeft in het voorgaande geen aanleiding gezien om een (financieel) spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening aan te nemen.
2. De aangevallen uitspraak is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb kan tegen een dergelijke uitspraak geen hoger beroep worden ingesteld. Gelet hierop ligt daarom allereerst de vraag voor of dit appèlverbod buiten toepassing moet blijven. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de spoedeisendheid van zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet heeft onderkend. Zijn overige gronden betreffen - samengevat en voor zover thans van belang - de inhouding door het college op zijn uitkering in verband met het daarop gelegde beslag.
2.1.
Voor doorbreking van een wettelijk appèlverbod kan slechts aanleiding zijn indien sprake is van evidente schending van beginselen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk en onafhankelijk proces geen sprake is.
2.2.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal wat verzoeker heeft aangevoerd in de hoofdzaak niet leiden tot de vaststelling dat er aanleiding is voor doorbreking van het appèlverbod. Van enige schending als onder 2.1 bedoeld is niet gebleken. Voorts wordt van belang geacht dat de aangevallen uitspraak geen beslissing in de hoofdzaak inhoudt, maar - slechts - betrekking heeft op een verzoek om voorlopige voorziening.
3. Het voorgaande betekent dat de Raad zich in de hoofdzaak naar verwachting onbevoegd zal verklaren. In die omstandigheid is voor het treffen van een voorlopige voorziening, en derhalve ook voor een inhoudelijke beoordeling van het daartoe strekkende verzoek, geen grond. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening daarom afwijzen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) R.B.E. van Nimwegen

HD