Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Slotsom
4.Beslissing
20 september 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een verdachte die in cassatie is gegaan tegen een vonnis dat op 2 juli 2014 is gewezen. De advocaat van de verdachte, G. Spong, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Hof voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het Hof heeft verzuimd het vonnis aan te vullen met de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, zoals vereist door artikel 402 van het Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten. Dit gebrek leidt tot nietigheid van het vonnis, zoals ook eerder is vastgesteld in ECLI:NL:HR:2013:1353. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het bestreden vonnis niet voldoet aan de vereisten van artikel 402, derde lid, Sv, en kan daarom niet in stand blijven. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voor een nieuwe behandeling op basis van het bestaande hoger beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van de wettelijke vereisten voor vonnissen, met name de noodzaak om bewijsmiddelen op te nemen in het vonnis, om zo de rechtszekerheid en de mogelijkheid tot controle door hogere instanties te waarborgen.