Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het bij aanvullende schriftuur voorgestelde middel
– voor zover hier van belang – als volgt:
4.Beslissing
19 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba. De zaak betreft een verdachte die in cassatie is gegaan tegen een vonnis dat op 5 juli 2012 was gewezen. De verdachte, geboren in 1963, heeft zijn beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. G. Spong. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak gericht op twee hoofdpunten. Ten eerste werd de vraag behandeld of het niet binnen vier maanden na de einduitspraak aanvullen van het vonnis met bewijsmiddelen, zoals voorgeschreven in artikel 402, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering van Aruba, leidt tot nietigheid van het vonnis. De Hoge Raad oordeelde dat dit niet het geval is, en dat de termijnoverschrijding niet tot nietigheid leidt.
Ten tweede werd het verzoek van de verdediging tot het verkrijgen van een afschrift van het vonnis in de zaak van een medeverdachte behandeld. Het Hof had dit verzoek afgewezen, en de Hoge Raad oordeelde dat het Hof dit verzoek niet ten onrechte niet had opgevat als een verzoek in de zin van artikel 43, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering van Aruba. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat het beroep van de verdachte werd verworpen.