ECLI:NL:HR:2013:1353

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
19 november 2013
Zaaknummer
13/00207
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in de Antilliaanse zaak betreffende aanvulling bewijsmiddelen en afwijzing verzoek verdediging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba. De zaak betreft een verdachte die in cassatie is gegaan tegen een vonnis dat op 5 juli 2012 was gewezen. De verdachte, geboren in 1963, heeft zijn beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. G. Spong. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak gericht op twee hoofdpunten. Ten eerste werd de vraag behandeld of het niet binnen vier maanden na de einduitspraak aanvullen van het vonnis met bewijsmiddelen, zoals voorgeschreven in artikel 402, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering van Aruba, leidt tot nietigheid van het vonnis. De Hoge Raad oordeelde dat dit niet het geval is, en dat de termijnoverschrijding niet tot nietigheid leidt.

Ten tweede werd het verzoek van de verdediging tot het verkrijgen van een afschrift van het vonnis in de zaak van een medeverdachte behandeld. Het Hof had dit verzoek afgewezen, en de Hoge Raad oordeelde dat het Hof dit verzoek niet ten onrechte niet had opgevat als een verzoek in de zin van artikel 43, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering van Aruba. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat het beroep van de verdachte werd verworpen.

Uitspraak

19 november 2013
Strafkamer
nr. 13/00207 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 5 juli 2012, nummer H 222/2011, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het bij schriftuur voorgestelde middel
2.1.
Het middel klaagt dat het bestreden vonnis aan nietigheid lijdt nu het niet binnen vier maanden na de einduitspraak op de voet van art. 402, zevende lid, Sv Aruba is aangevuld met bewijsmiddelen.
2.2.1.
Art. 402 Sv Aruba luidt als volgt:
"1. Het vonnis bevat het tenlastegelegde alsmede de vordering van de officier van justitie.
2. De beslissingen vermeld in de artikelen 393 en 401, tweede en derde lid, zijn met redenen omkleed. Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid.
3. De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten of omstandigheden.
4. Het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid.
5. Bij de oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsontneming meebrengt, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort, dan wel tot deze soort maatregel hebben geleid. Het vonnis geeft voorts zoveel mogelijk de omstandigheden aan, waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet.
6. Indien een zwaardere straf wordt opgelegd dan de procureur-generaal heeft gevorderd, dan wel een straf onvoorwaardelijk wordt opgelegd die vrijheidsontneming van langere duur meebrengt dan de procureur-generaal heeft gevorderd, geeft het vonnis steeds in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid. Hetzelfde geldt ingeval het Hof een zwaardere straf of maatregel oplegt dan de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd.
7. Het vonnis wordt binnen vier maanden na de einduitspraak aangevuld met de in het derde lid bedoelde bewijsmiddelen indien de verdachte een rechtsmiddel heeft ingesteld dan wel indien de verdachte of diens raadsman daarom verzoekt of de procureur-generaal dit vordert.
8. Behoudens het gestelde in het derde lid geschiedt alles op straffe van nietigheid."
2.2.2.
De toelichting bij de nota van wijziging van de ontwerp-Landsverordening tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering van Aruba (AB 1996 no. 75) (bijzondere opsporingsbevoegdheden) die heeft geleid tot de op 16 maart 2012 in werking getreden Landsverordening van 8 maart 2012 houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering van Aruba (AB 1996 no. 75) (regeling bijzondere opsporingsbevoegdheden en andere spoedeisende veranderingen) (Afkondigingsblad van Aruba, 2012 no. 10), houdt omtrent de invoeging van het zevende lid van art. 402 het volgende in:
"De voorgestelde wijziging is het gevolg van een uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden dd 13 juli 2010 (LJN: BJ8669), waarin vastgehouden werd aan de strikte tekst van artikel 402.
Een vonnis bevatte tot dan toe op het moment dat de zaak werd ingezonden naar de Hoge Raad, wel de bewijsmiddelen, maar die ontbraken veelal op de dag van de uitspraak. Ook in onze regio werd gebruik gemaakt van de in Nederland inmiddels gelegaliseerde praktijk om de bewijsmiddelen eerst toe te voegen aan het vonnis, nadat eventueel hoger beroep of cassatie werd ingesteld. Een dergelijke praktijk bespaart veel werk en dus ook veel geld. Met de voorgestelde wijziging wordt ook hier die praktijk gelegaliseerd. Los van het instellen van een rechtsmiddel dient het vonnis eveneens aangevuld te worden met de bewijsmiddelen, indien de verdediging of vervolging dat verzoekt c.q. vordert."
2.3.
Gelet op deze toelichting en op de samenhang tussen de leden 3, 7 en 8 van art. 402 Sv Aruba moet worden aangenomen dat de niet-vermelding van het zevende lid in lid 8 op een misslag berust en dat overschrijding van de in het zevende lid bepaalde termijn van vier maanden dus niet tot nietigheid leidt.
2.4.
Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve.

3.Beoordeling van het bij aanvullende schriftuur voorgestelde middel

3.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek van de verdediging tot het bekomen van een afschrift van het vonnis dat is gewezen in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte].
3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 18 juni 2012 houdt – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – het volgende in:
"dossier
De raadsman merkt op dat hij getracht heeft om het vonnis in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] te verkrijgen, maar dat het niet is gelukt. De voorzitter merkt op dat het afzonderlijke zaken betreft en dat bedoeld vonnis geen deel uitmaakt van het onderhavige dossier. De raadsman merkt op dat hij een afschrift van het vonnis wil.
De procureur-generaal, door de voorzitter in de gelegenheid gesteld om te reageren, merkt –zakelijk weergegeven– het volgende op:
Het zijn verschillende verdachten. Het gerecht in eerste aanleg heeft terecht voor elke verdachte een afzonderlijk vonnis gewezen. Deze raadsman heeft zich alleen voor deze verdachte gesteld, dus heeft alleen het vonnis in de zaak tegen deze verdachte gekregen. Uitspraken zijn openbaar, maar het verstrekken van (...) vonnissen in de zaken van anderen is een ander verhaal. Ik verzet me daartegen. Ik heb het vonnis wel bij mij.
De raadsman merkt –zakelijk weergegeven– het volgende op:
Ik begrijp de bezwaren van de procureur-generaal niet. In dat vonnis komt onder meer de criminele organisatie aan de orde waarvan deelname ook aan mijn cliënt wordt verweten. Ik acht het van belang om te weten wat daarover is overwogen en wat daaraan ten grondslag ligt.
De procureur-generaal merkt –zakelijk weergegeven– het volgende op:
De raadsman moet uitgaan van het dossier zoals dat thans voor ons ligt. Er zijn inderdaad een aantal feiten als medeplegen ten laste gelegd. Maar de raadsman heeft zich niet gesteld voor de medeverdachte en hoeft daarom ook niet het vonnis in diens zaak te krijgen.
beraad
Het Hof trekt zich terug voor beraad in deze.
hervatting
De voorzitter hervat het onderzoek ter terechtzitting en deelt vervolgens de beslissing van het Hof mede:
Er bestaat een procedure voor het verkrijgen van vonnissen in zaken waarin men niet persoonlijk is betrokken. Bij een dergelijk verzoek wordt er door het Hof contact opgenomen met de advocaat van de betreffende verdachte en gevraagd of er bezwaren zijn tegen afgifte van een afschrift in verband met de privacy. Dat kan nu niet worden gedaan. Het Hof beschikt thans overigens ook niet over het vonnis. Het verzoek wordt derhalve afgewezen."
3.3.
Art. 43 Sv Aruba, dat is geplaatst in Titel VII Rechterlijke voorzieningen bij dringende noodzaak, luidt
– voor zover hier van belang – als volgt:
"1. In alle gevallen, waarin het belang van een goede strafrechtsbedeling een voorziening dringend noodzakelijk maakt en het wetboek zelf daaromtrent geen regeling bevat, kan een verzoek om zodanige voorziening worden gedaan door de verdachte of degene die daarbij een rechtstreeks hem bepaaldelijk aangaand belang heeft.
2. Op gelijke wijze komt het openbaar ministerie de bevoegdheid toe een zodanige voorziening te vorderen.
3. Op het verzoek of de vordering, op straffe van niet-ontvankelijkheid met redenen te omkleden, wordt tijdens het voorbereidend onderzoek beslist door de rechter-commissaris en, na de aanvang of de beëindiging van het onderzoek ter terechtzitting, door de rechter die over de zaak oordeelt of het laatst heeft geoordeeld. Is de zaak bij het Hof aanhangig of aanhangig geweest, dan is het college of een door dit college aangewezen lid bevoegd.
4. Is de rechter aanstonds van oordeel, dat degene die het verzoek of de vordering heeft gedaan, niet-ontvankelijk is of dat elke redelijke grond aan het verzoek of de vordering ontbreekt, dan wijst hij zonder nader onderzoek en met eenvoudige redengeving de gevraagde voorziening af.
5. De voorziening kan zowel een gebod als een verbod bevatten, ook met betrekking tot gedragingen in de toekomst."
3.4.
Kennelijk heeft het Hof het in het middel bedoelde verzoek niet opgevat als een verzoek in de zin van art. 43, eerste lid, Sv Aruba. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, gelet op hetgeen blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting door de raadsman van de verdachte is aangevoerd, niet onbegrijpelijk.
3.5.
Het middel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 november 2013.