In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 10 november 2015, waarin het verzet van belanghebbende tegen de opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2006 tot en met 2011 werd behandeld. De Rechtbank had in deze uitspraak de navorderingsaanslagen bevestigd, waarop belanghebbende in cassatie ging. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, en belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. G.J.M.E. de Bont, advocaat te Amsterdam.
De Hoge Raad beoordeelde het middel dat door belanghebbende was voorgesteld. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat er geen nadere motivering nodig is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad besloot dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest werd uitgesproken op 16 september 2016 door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en M.E. van Hilten, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.