Uitspraak
gevestigd te Den Haag,
gevestigd te Amsterdam,
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
mr. J. van der Beek,
(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gevestigd te Utrecht
mr. J.W.H. van Wijk en mr. G.C. Nieuwland.
NVSA c.s., en anderzijds de Staat.
1.Het geding in feitelijke instantie
2.De prejudiciële procedure
.
(v) In de brief van 10 februari 2016 van het College van Procureurs-Generaal aan de hoofden van de OM-onderdelen over de “Raadsman bij verhoor per 1 maart 2016” en de daarbij gevoegde bijlage “Regels inrichting en orde politieverhoor meerderjarige verdachten per 1 maart 2016" (Staatscourant 2016 nr. 8884, hierna: de Beleidsbrief OM) zijn - ter uitwerking van het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015 - regels opgenomen over de verhoorbijstand met ingang van 1 maart 2016.
In de Beleidsbrief OM is aansluiting gezocht bij het hiervoor onder (ii) genoemde wetsvoorstel. De regels ervan zijn alle overgenomen uit het hiervoor onder (iii) genoemde ontwerpbesluit.
27 november 2016 in nationale regelgeving zijn omgezet. Vooruitlopend op de invoering van een wettelijke regeling, waartoe een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer is ingediend, heeft de Hoge Raad bij arrest van 22 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3608) aangegeven er voortaan van uit te zullen gaan dat verdachten nu al het recht op verhoorbijstand hebben. De Hoge Raad geeft de rechtspraktijk tot 1 maart 2016 de gelegenheid om de feitelijke implementatie van dit recht te realiseren. Het onderstaande geeft daaraan invulling.
bij dat verhoor geen raadsman aanwezig is. Hierop kan volgens de Beleidsbrief OM slechts in twee – nader omschreven – situaties uitzondering worden gemaakt, te weten in geval van, kort gezegd, afstand van verhoorbijstand onderscheidenlijk dringende noodzaak.
In geval van toepassing van de laatstgenoemde uitzonderingsgrond zal – achteraf – moeten worden beoordeeld of gelet op alle omstandigheden van het geval wel of geen sprake was van een “dwingende reden” tot beperking van het recht op verhoorbijstand, zoals bedoeld in het bovenstaande arrest. In zijn algemeenheid kan evenwel niet worden gezegd dat de in de Beleidsbrief OM vervatte regeling strijdig is met bedoeld arrest.
De Hoge Raad tekent daarbij nog aan dat in art. 3, derde lid onder b, van de Richtlijn weliswaar aan de lidstaten van de EU wordt opgedragen ervoor te zorgen “dat de verdachten of beklaagden het recht hebben dat hun advocaat bij het verhoor aanwezig is en daaraan daadwerkelijk kan deelnemen” overeenkomstig de bepalingen van de Richtlijn, maar dat aan de lidstaten een zekere beleidsruimte wordt toegekend bij de invulling van dat recht, mits de procedures in het nationale recht “de daadwerkelijke uitoefening en de essentie van het desbetreffende recht onverlet laten.”
4.Beslissing
13 september 2016.