Uitspraak
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
L.S.V. c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De L.S.V. c.s. hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd de stelling dat de Staat onrechtmatig handelt jegens hen en alle medische specialisten die op de binnenlandse markt medische hulp aan particuliere patiënten verlenen, wanneer de Staat de prijzenbeschikkingen van 30 september en 15 oktober 1980, die onverbindend zijn, vaststelt, bekend maakt, uitvoert of doet uitvoeren.
avan de Prijzenwet, dat na de onderhavige prijzenbeschikkingen is ingevoegd bij de Tijdelijke wet normering inkomens vrije beroepsbeoefenaars (22 mei 1981, Stb. 423), welke wet beoogt een instrument te geven ter bevordering van evenwichtige inkomensverhoudingen.
Het Hof heeft in verband met een en ander terecht aangenomen dat de onderhavige prijzenbeschikkingen, die in eerste instantie beogen het inkomen van de medische specialisten aan te passen aan de bovenbedoelde door de regering wenselijk geachte inkomensvorming – en waarbij derhalve overwegingen die niet van conjunctuur-politieke aard zijn op de voorgrond staan -, buiten het raam van de Prijzenwet vallen. Daaraan doet niet af dat bij het nemen van een prijsmaatregel doelstellingen van conjunctuur-beleid en van inkomensbeleid dooreen zullen kunnen lopen.
Het betoog van het eerste onderdeel van het middel dat het niet zinvol is daartussen te onderscheiden, stuit af op de voormelde beperkte strekking van de Prijzenwet, die dwingt dit onderscheid in een geval als het onderhavige in dier voege onder ogen te zien dat maatregelen van inkomenspolitiek – en derhalve niet van conjunctuur-politiek – niet op de Prijzenwet kunnen worden gegrond.
Vooropgesteld moet worden dat een zodanige uitspraak moet worden gezien in verband met de vordering, zoals deze naar de opvatting van de rechter was ingesteld. De onderhavige vordering was gegrond – kort samengevat – op de stelling dat de vaststelling van de ten processe bedoelde prijzenbeschikkingen, alsmede de bekendmaking en het uitvoeren en doen uitvoeren daarvan door de Staat, een onrechtmatige daad van de Staat jegens de L.S.V. c.s. oplevert. Tegen deze achtergrond komt het “buiten werking” stellen van die beschikkingen neer op een in algemene termen vervat verbod (HR 3 januari 1964, NJ 1964, 445, en 18 februari 1966, NJ 1966, 208), daartoe strekkende dat de Staat zich – tot een eventuele beslissing in een bodemprocedure, waarbij de beschikkingen verbindend worden geoordeeld – heeft te onthouden van gedragingen die op de werking van die beschikkingen zijn gegrond, met name het uitvoeren of doen uitvoeren daarvan, bijv. door daden van opsporing en strafvervolging.
1 juli 1983.