ECLI:NL:HR:2016:2050

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
15/02222
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over conformiteit van geleverde motoren voor race-auto’s

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een koopovereenkomst van motoren voor race-auto’s. De eiser, wonende in Duitsland, heeft cassatie ingesteld tegen eerdere arresten van het gerechtshof. De zaak betreft de conformiteit van de geleverde motoren, waarbij de Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De advocaat van de eiser heeft gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal, die tot verwerping van het beroep strekte. De procedure kende een schorsing vanwege het verlies van de hoedanigheid van de advocaat van de verweerder, maar deze schorsing heeft geen invloed gehad op de geldigheid van de eerdere proceshandelingen.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in de middelen zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 4.852,34.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de conformiteitseisen in koopovereenkomsten en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van rechtsontwikkeling en rechtseenheid in het civiele recht.

Uitspraak

9 september 2016
Eerste Kamer
15/02222
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,
t e g e n
[verweerder], handelend onder de naam [A],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.E. Bruning.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 108950/HA ZA 09-300 van de rechtbank Groningen van 1 juli 2009, 24 november 2010 en 21 september 2011;
b. de arresten in de zaak 200.099.988/01 van het gerechtshof Leeuwarden van 21 februari 2012 en van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 juli 2013, 24 juni 2014 en 20 januari 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof van 9 juli 2013, 24 juni 2014 en 20 januari 2015 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerder] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 6 mei 2016 op die conclusie gereageerd. Ter rolle van 8 juli 2016 is verstaan dat de procedure met ingang van 30 april 2016 van rechtswege is geschorst vanwege het verlies van de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad van de advocaat van [verweerder]. Ter rolle van 12 augustus 2016 heeft mr. Bruning zich voor [verweerder] gesteld en is de procedure hervat.
Bij schrijven van 12 augustus 2016 heeft de advocaat van [eiser] zich op het standpunt gesteld dat de door hem op 6 mei 2016 ingediende reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal vanwege de schorsing moet worden aangemerkt als een nietige rechtshandeling. Hij heeft daarbij een nieuwe reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal gevoegd.
Voor een geslaagd beroep op nietigheid van een proceshandeling die is verricht nadat een schorsing als de onderhavige is ingetreden, is vereist dat degene die dat beroep doet, gemotiveerd stelt dat hij benadeeld is door het feit dat de procedure niet is stilgelegd en dat hij aldus is getroffen in het belang dat art. 226 Rv beoogt te beschermen (HR 11 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2915, NJ 2012/514). Dat daarvan aan de zijde van [eiser] sprake is, is gesteld noch gebleken. De reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal van 6 mei 2016 is derhalve niet nietig en er bestond geen grond om op 12 augustus 2016 opnieuw zodanige reactie in te dienen. Deze laatste wordt dan ook buiten beschouwing gelaten.

3.Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 2.652,34, aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
9 september 2016.