ECLI:NL:HR:2016:2

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 januari 2016
Publicatiedatum
5 januari 2016
Zaaknummer
14/03448
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwijzing verzoek tot voeging van onderzoeksrapport in ontnemingszaak

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij het hof een verzoek tot voeging van een onderzoeksrapport heeft afgewezen. De betrokkene, geboren in 1951, was betrokken bij een ontnemingsprocedure naar aanleiding van een hennepkwekerij. De verdediging stelde dat het hof niet voldoende had gekeken naar het rapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau, dat de conclusies van de fraude-inspecteur betwistte. Het hof oordeelde dat het rapport niet noodzakelijk was voor de beslissing en dat het dossier voldoende informatie bevatte. De advocaat-generaal concludeerde tot vernietiging van de uitspraak en terugwijzing naar het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de maatstaf voor de beoordeling van het verzoek tot voeging van stukken had miskend. Het rapport was immers al onderdeel van het dossier en had bij de beraadslaging betrokken moeten worden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.

Uitspraak

5 januari 2016
Strafkamer
nr. S 14/03448 P
IC/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 20 juni 2014, nummer 21/002828-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene ], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof een verzoek tot voeging van een stuk aan het dossier ten onrechte heeft afgewezen.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt het volgende in:
"(...)
De voorzitter merkt op dat het hof kennis heeft genomen van de brief van de raadsman van 3 juni 2014 met als bijlage het door de raadsman opgevraagde rapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau.
(...)
De veroordeelde en de raadsman voeren het woord tot verdediging.
De raadsman deelt daartoe mede, zakelijk weergegeven:
De politierechter heeft bewezenverklaard dat mijn cliënte op of omstreeks 3 juni 2012 een hennepkwekerij had. Er is geen periode bewezenverklaard. Het is in deze zaak de vraag of er nu één keer is geoogst of niet. Volgens de verdediging is er geen sprake geweest van een oogst. Dit kan blijken uit het door mij opgevraagde rapport van [betrokkene 1] werkzaam bij het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFO). Hieruit kan blijken dat het rapport van fraude-inspecteur [betrokkene 2] van 3 juli 2012 niet juist is. Ik wil dit rapport graag toevoegen aan het dossier in verband met de kosten die hieromtrent door de verdediging zijn gemaakt.
De voorzitter merkt op dat het gaat om een rapport van een onbekende bron. Het is dus de vraag hoe de raadsman dit toegevoegd wil zien.
De raadsman deelt mede, zakelijk weergegeven:
Het NFO is een heel bekende organisatie. Er werken diverse gerechtelijk deskundigen. Ze werken snel en vooral voor de verdediging is deze organisatie van belang nu wij geen toegang hebben tot het NFI. De deskundige [betrokkene 1] heeft gekeken naar de kalkafzetting, de oude materialen en het stroomverbruik. De berekening van het stroomverbruik van [betrokkene 2] klopt niet en is niet goed onderbouwd. Bovendien is het de vraag of de periode 2009-2010 representatief is. Ongeveer 15000 KWh moet worden toegeschreven aan de hennepkwekerij. Echter, [betrokkene 2] vermeldt dat de aangetroffen hennepplantage 18090 KWh heeft verbruikt over 112 dagen. Hierdoor ontstaat in de berekening van [betrokkene 2] een tekort van ongeveer 3000 KWh. Er ontstaan dus tekorten en gebreken. Dat is een bijzonder harde conclusie en dat besef ik me ook wel.
Kortom mijn primaire standpunt is dat niet vast kan worden gesteld dat er sprake is geweest van een oogst. Indien uw hof het hier niet mee eens is, verzoek ik u nader onderzoek te laten doen. Dat betekent wat mij betreft: dat [betrokkene 2] moet worden gehoord als getuige-deskundige. Hij mag reageren op het rapport van [betrokkene 1] . Ik verzoek u om een open verwijzing naar de raadsheer-commissaris zodat naar aanleiding van het verhoor van [betrokkene 2] een andere deskundige, bijvoorbeeld [betrokkene 1] , hierop kan reageren.
(...)
De advocaat-generaal repliceert, zakelijk weergegeven:
Ten aanzien van het horen van de getuigen heeft het openbaar ministerie zich al reeds eerder op het standpunt gesteld dat deze verzoeken, getoetst aan het verdedigingsbelang, moeten worden afgewezen. Ik zie geen reden om dit standpunt te wijzigen. Het dossier is duidelijk.
De raadsman dupliceert, zakelijk weergegeven:
Er ligt een rapport dat de rapportage van [betrokkene 2] betwist. Er hangt voor mijn cliënte veel van af. Er is sprake van een verdedigingsbelang. Ik blijf bij mijn standpunt."
2.2.2.
De bestreden uitspraak houdt als beslissing en motivering van het Hof in:
"Verzoek raadsman voeging onderzoeksrapport
De raadsman heeft ter zitting van het hof verzocht om de op zijn verzoek door [betrokkene 1] , forensisch analist, opgemaakte onderzoeksrapportage waarin, kort gezegd, wordt geconcludeerd dat de door verbalisant [betrokkene 2] in zijn proces-verbaal van bevindingen (pag. 62 van het dossier) genoemde indicatoren voor het hebben gehad van één oogst niet verankerd zijn in wetenschappelijke literatuur en dat de indicatoren niet toetsbaar en controleerbaar zijn aan de hand van empirische datasets, moet worden gevoegd in het dossier.
Het hof wijst het verzoek af nu het zich voldoende geïnformeerd en voorgelicht acht door de aanwezige rapportage van fraude-inspecteur [betrokkene 2] om de vraag of er sprake is geweest van een eerdere oogst te kunnen beantwoorden. Voorts is het hof van oordeel dat de voeging van het, op eigen initiatief van de raadsman, opgemaakte rapportage niet noodzakelijk is voor enige in deze zaak te nemen beslissing. Het rapport zal aldus worden behandeld als zijnde een aan de pleitnota van de raadsman gehecht stuk en niet als zijnde een onderdeel van het procesdossier.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
- Standpunt raadsman
Primair heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een oogst waarbij hij zich baseert op de conclusies in het bovengenoemd rapport van [betrokkene 1] .
Indien het hof deze stelling niet zou volgen, is de raadsman subsidiair van mening dat [betrokkene 2] , fraude-inspecteur en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , zonen van veroordeelde, moeten worden gehoord. Ten aanzien van [betrokkene 2] verzoekt de raadsman om een open verwijzing naar de raadsheer-commissaris zodat naar aanleiding van het verhoor van [betrokkene 2] een andere deskundige, bijvoorbeeld [betrokkene 1] , hierop kan reageren. (...)
- Oordeel hof
(...)
Het hof is bij de vaststelling van het bedrag uitgegaan van één voltooide oogst op basis van het proces-verbaal van bevindingen van fraude-inspecteur [betrokkene 2] .
(...)
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek tot het horen van getuigen overweegt het hof ten aanzien van [betrokkene 2] dat hij helder en consistent heeft gerelateerd. Het horen van deze getuige is niet relevant voor enige in deze zaak te nemen beslissing en verdachte wordt door het niet horen van deze getuige redelijkerwijs niet in haar verdediging geschaad. (...)"
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Ingevolge het ook in ontnemingszaken toepasselijke art. 414, eerste lid tweede volzin, Sv zijn de advocaat-generaal bij het hof en de betrokkene bevoegd voor of bij de behandeling van een zaak in hoger beroep nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging over te leggen. De uitoefening van die bevoegdheid is evenwel onderworpen aan de eisen die voortvloeien uit de beginselen van een behoorlijke procesorde. Een algemene regel daaromtrent valt niet te geven. Van geval tot geval zal dus moeten worden beoordeeld of aan die eisen is voldaan, waarbij mede betekenis toekomt aan de (belastende dan wel ontlastende) aard van de over te leggen bescheiden of stukken en, indien het gaat om belastende bescheiden of stukken, aan de (al dan niet complexe) aard van de te berechten zaak en het stadium waarin de procedure zich bevindt.
Ingeval bij de behandeling van een zaak in hoger beroep door de advocaat-generaal dan wel door de betrokkene het verzoek wordt gedaan om nadere bescheiden of stukken van overtuiging over te leggen, zal de rechter een afwijzende beslissing op een dergelijk verzoek dienen te motiveren aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf. Indien de rechter het verzoek toewijst, zal hij de overgelegde stukken bij zijn beraadslaging dienen te betrekken (vgl. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7709, NJ 2010/409).
2.4.
Het verzoek van de raadsman tot het voegen van het onderzoeksrapport van [betrokkene 1] aan het dossier is een verzoek in de zin van art. 414, eerste lid tweede volzin, Sv. Door te oordelen dat dit verzoek wordt afgewezen op de grond dat de "opgemaakte rapportage niet noodzakelijk is voor enige in deze zaak te nemen beslissing" heeft het Hof de aan te leggen maatstaf bij de beoordeling van het verzoek miskend.
Daarbij komt nog het volgende. Het bedoelde rapport bevindt zich bij de stukken van het dossier en is klaarblijkelijk aan het Hof overgelegd als nieuw bescheid in de zin van art. 414, eerste lid, Sv. Daarvan uitgaande, strekken de overwegingen van het Hof kennelijk ertoe als zijn oordeel tot uitdrukking te brengen dat het Hof het rapport niet bij zijn beraadslaging zal betrekken. Daarmee heeft het Hof miskend dat het acht zal moeten slaan op de inhoud van op de voet van art. 414, eerste lid, Sv overgelegde bescheiden.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 januari 2016.