Uitspraak
[X]te
[Z], Marokko (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 28 augustus 2015, nr. 14/1849 AOW, betreffende een besluit ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende uit Marokko tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 augustus 2015, nr. 14/1849 AOW, betreffende een besluit ingevolge de Algemene Ouderdomswet. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 februari 2016, waarbij de Hoge Raad de relevante juridische overwegingen heeft uiteengezet met betrekking tot de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.