ECLI:NL:CRVB:2015:2919

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
14/1849 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-toeslag na wijziging van partnerinkomen

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van de AOW-toeslag van appellant, die in Marokko woont en een ouderdomspensioen ontvangt. Appellant heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) in september 2011 geïnformeerd over een wijziging in het inkomen van zijn partner. De Svb heeft daarop in augustus 2012 de hoogte van de toeslag herzien en een bedrag van € 836,11 teruggevorderd over de periode van juli 2011 tot en met juli 2012. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, waarbij hij onder andere aanvoert dat de herziening onjuist is en dat de Svb te laat heeft gereageerd op de inkomensgegevens van zijn partner.

De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij is overwogen dat de Svb tijdig op het bezwaar heeft beslist en dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de hoogte van het inkomen van zijn partner invloed had op de toeslag. In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat de Svb niet tijdig heeft gereageerd en dat de terugvordering financieel ingrijpend is. De Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank en oordeelt dat de Svb terecht de herziening heeft doorgevoerd en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Raad wijst erop dat de Svb op grond van de AOW verplicht is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag, tenzij er dringende redenen zijn, wat in dit geval niet is aangetoond.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/1849 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 februari 2014, 13/462 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft bij brief van 13 maart 2015 geklaagd over de lange duur van de procedure en heeft verzocht om toekenning van een dwangsom.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2015. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1940, ontvangt een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) alsmede een toeslag ingevolge die wet voor zijn partner. Hij woont in Marokko en werkt daar als consulair vrijwilliger bij de Nederlandse ambassade en voor Reclassering Nederland. Bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag is rekening gehouden met inkomsten uit arbeid van de partner van appellant.
1.2.
In september 2011 heeft appellant de Svb geïnformeerd over een wijziging van het maandinkomen van zijn partner. Bij besluit van 10 augustus 2012 heeft de Svb de hoogte van de toeslag per juli 2011 nader vastgesteld, naar aanleiding van de door appellant verstrekte gegevens. Bij besluit van dezelfde datum is de teveel betaalde toeslag over de periode van juli 2011 tot en met juli 2012 ten bedrage van € 836,11 van appellant teruggevorderd.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 10 augustus 2012. Daarbij is onder meer aangevoerd dat de berekening van de herziening onjuist is en dat sprake is van onbehoorlijk bestuur en verwijtbaar ambtelijk verzuim doordat de Svb al bijna één jaar bekend was met het hogere inkomen van de partner van appellant en desondanks pas in augustus 2012 een herzieningsbesluit heeft genomen.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 20 december 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant gegrond verklaard. De Svb heeft de herziening van de toeslag met toepassing van de Beleidsregels Svb nader vastgesteld op andere bedragen en heeft het bedrag van de terugvordering vastgesteld op € 327,99.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de Svb, gelet op het bepaalde in artikel 52 van de AOW, tijdig op het bezwaar van appellant heeft beslist. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de herziening van de toeslag niet in strijd is met het bepaalde in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu het appellant bekend had kunnen zijn dat de hoogte van het inkomen van zijn partner van invloed was op de hoogte van de toeslag. Voor de terugvordering is overwogen dat niet is gebleken van dringende redenen om af te zien van gehele terugvordering.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Svb niet tijdig heeft gereageerd op de verstrekte gegevens over de inkomsten van zijn partner en dat in het bestreden besluit geen rekening is gehouden met pensioenpremie en vakantietoeslag. Voorts is aangevoerd dat de terugvordering financieel ingrijpend is voor appellant en is een beroep gedaan op de zes maanden jurisprudentie. Verder heeft appellant erop gewezen dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gereageerd op zijn verzoek om herberekening van de toeslag over de jaren 2005 t/m 2011. Ten slotte heeft appellant bij brief van 13 maart 2015 geprotesteerd tegen de lange duur van de procedure en heeft hij dwangsommen gevorderd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in hoger beroep geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven over de herziening van de toeslag en de terugvordering van de teveel betaalde toeslag.
4.2.
Voorop moet worden gesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat aan appellant over de periode van juli 2011 tot en met juli 2012 te veel toeslag is toegekend, omdat de Svb na ontvangst van de door appellant toegezonden informatie over het inkomen van zijn partner niet onmiddellijk de toeslag nader heeft vastgesteld, en dat de Svb op grond van de artikelen 17 en 17a van de AOW verplicht is tot herziening van de toeslag met terugwerkende kracht. Bij de herziening van de toeslag heeft de Svb blijkens het bestreden besluit bedragen die verband houden met de inhouding van ouderdomspremie op het inkomen van de partner buiten beschouwing gelaten en heeft een correctie plaatsgevonden in verband met het feit dat de partner van appellant geen aparte vakantie uitkering ontvangt.
4.3.
De Svb heeft beleid ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.4.
Voorts blijkt uit de beleidsregels van de Svb dat met toepassing van artikel 3:4 van de Awb geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Daarbij is van belang de mate waarin een betrokkene en de Svb een verwijt kan worden gemaakt en de mate waarin de herziening onevenredig ingrijpend is in het dagelijks leven van de betrokkene. Als sprake is van kennelijke onredelijkheid dan wordt de herziening in beginsel beperkt tot de helft. Indien de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven kan de Svb van dit uitgangspunt afwijken.
4.5.
Zoals al eerder is overwogen, onder meer in de uitspraak van 5 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO3352), moet het hiervoor onder 4.3 en 4.4 weergegeven beleid van de Svb aangemerkt worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.6.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de herziening wordt onderschreven. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat hij teveel toeslag ontving. Uit eerdere besluiten van de Svb had appellant kunnen begrijpen dat de hoogte van de inkomsten van zijn partner van invloed waren op de hoogte van de toe te kennen toeslag. Hij had daarom ook kunnen begrijpen dat de in september 2011 gemelde verhoging van het inkomen van zijn partner zou leiden tot een herziening van de toeslag. Dit betekent dat, ondanks het feit dat de Svb veel adequater had behoren te handelen na ontvangst van de inkomensgegevens van de partner van appellant, er voor de Svb geen aanleiding bestond om op grond van het beleid geheel af te zien van herziening.
4.7.
Voorts is niet gebleken dat de Svb het hiervoor onder 4.4 omschreven - op artikel 3:4 van de Awb gebaseerde - onderdeel van het beleid in dit geval niet consistent heeft toegepast. De Svb heeft rekening gehouden met diverse namens betrokkene aangevoerde feiten en omstandigheden en heeft daarin aanleiding gevonden de herziening te beperken tot de helft, conform het algemeen uitgangspunt in zijn beleid. Niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden in dit geval dat de Svb daarin aanleiding had moeten zien de herziening verdergaand te beperken.
4.8.
Voor de terugvordering van € 327,99 moet voorop worden gesteld dat de Svb op grond van artikel 24 van de AOW gehouden is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag. Zoals blijkt uit de uitspraak van 25 september 2001 (ECLI:NL:CRVB:2001:AD5986) bestaat de door appellant genoemde zes maandenjurisprudentie niet meer sedert de wijziging van artikel 24 van de AOW per 1 juli 1996. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb sindsdien ingevolge het vierde lid van artikel 24 van de AOW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hier bedoeld kunnen ingevolge vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Op grond van de door appellant verstrekte gegevens over zijn financiële situatie kan niet geconcludeerd worden dat hij ten gevolge van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terechtkomt. Dit betekent dat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan gedeeltelijk van terugvordering afgezien kan worden.
4.9.
Naar aanleiding van de stelling van appellant dat de rechtbank ten onrechte niets heeft overwogen over zijn verzoek tot herziening van de toeslag over de periode van maart 2005 tot juli 2011, merkt de Raad op dat het bestreden besluit geen betrekking heeft op dit tijdvak en dat daarover dus ook geen oordeel kan worden gegeven in deze procedure. Voorts is ter zitting gebleken dat de Svb hierover inmiddels een besluit heeft genomen.
4.10.
Ten slotte kan het verzoek van appellant om toekenning van dwangsommen als bedoeld in de artikelen 4:17 e.v. van de Awb niet slagen, aangezien deze bepalingen alleen van toepassing zijn op door bestuursorganen te nemen besluiten. Ingevolge artikel 1:1 van de Awb worden onafhankelijke, bij de wet ingestelde organen die met rechtspraak zijn belast, niet aangemerkt als een bestuursorgaan.
4.11.
Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.9 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2015.