ECLI:NL:HR:2016:1518

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
16/01883
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsanering op diverse gronden in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de beëindiging van een schuldsanering op basis van diverse gronden, zoals vastgelegd in artikel 80a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (RO). De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarin de verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de klachten van de verzoeker overwogen en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is van belang voor de toepassing van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en de voorwaarden waaronder een schuldsanering kan worden beëindigd.

Uitspraak

8 juli 2016
Eerste Kamer
16/01883
RB/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak met het insolventienummer C/10/13/117 R van de rechtbank Rotterdam van 6 februari 2013 en 27 januari 2016;
b. het arrest in de zaak 200.184.985/01 van het gerechtshof Den Haag van 31 maart 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal 6-10).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
8 juli 2016.