ECLI:NL:HR:2016:15

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 januari 2016
Publicatiedatum
5 januari 2016
Zaaknummer
15/00689
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verzuim van Reclassering Nederland bij toezicht en begeleiding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 januari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had beroep ingesteld tegen de veroordeling tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht door Reclassering Nederland. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof verzuimd had om expliciet Reclassering Nederland de opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden. Dit verzuim werd gekarakteriseerd als een onmiddellijk kenbare fout die eenvoudig hersteld had kunnen worden door de rechters die de zaak behandelden. De Hoge Raad benadrukte dat, zelfs als er geen herstelbeslissing was genomen, er in dit geval onvoldoende rechtens te respecteren belang bestond voor het cassatieberoep, omdat het verzuim evident was. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, waarbij werd verwezen naar eerdere arresten waarin soortgelijke fouten waren behandeld. De uitspraak onderstreept het belang van duidelijke communicatie van de rechterlijke opdrachten aan de reclassering in strafzaken.

Uitspraak

5 januari 2016
Strafkamer
nr. S 15/00689
IC/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 november 2014, nummer 22/001945-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad verstaat dat het Hof Reclassering Nederland opdracht heeft gegeven toezicht te houden op de naleving van de in de bestreden uitspraak omschreven voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, alsmede tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Het tweede middel klaagt dat de strafoplegging onvoldoende met redenen is omkleed, nu het Hof heeft verzuimd Reclassering Nederland de opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de in de bestreden uitspraak omschreven voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
2.2.
De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot de strafoplegging onder meer het volgende in:
"Het hof:
(...)
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de proeftijd te melden bij Reclassering Nederland, zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal deelnemen aan GI-RN Cognitieve Vaardigheden training, en zich voldoende zal inspannen om deze training met een positief resultaat te voltooien;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de forensische polikliniek van Bouman GGZ of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen voor zijn verslavingsproblematiek."
2.3.
Gelet op de aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden voorwaarden heeft het Hof kennelijk Reclassering Nederland opdracht willen geven het in art. 14d, tweede lid, Sr bedoelde toezicht te houden en de daar bedoelde begeleiding te bieden, maar heeft het verzuimd deze opdracht in het dictum van de bestreden uitspraak op te nemen. Het betreft een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten − overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arresten van 6 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BJ7243, NJ 2012/248) en van 12 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW1478).
Maar ook indien zodanige herstelbeslissing achterwege blijft, bestaat in een geval als het onderhavige bij een cassatieberoep, inhoudende de klacht dat het Hof heeft verzuimd Reclassering Nederland de bedoelde opdracht te geven toezicht te houden, onvoldoende rechtens te respecteren belang. Er is in zo een geval immers sprake van een voor een ieder evidente vergissing op grond waarvan het ervoor moet worden gehouden dat aan Reclassering Nederland de opdracht is gegeven om het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de begeleiding van de veroordeelde op zich te nemen.
2.4.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat ook de overige aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de verdachte onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat zij niet tot cassatie kunnen leiden, zal de Hoge Raad - gezien art. 80a RO - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 januari 2016.