ECLI:NL:HR:2016:1480

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
16/01549
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens onvoldoende belang en informatieplicht in WSNP

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een verzoeker die in cassatie is gegaan tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het hof had eerder op 17 maart 2016 een arrest gewezen in een geschil dat voortvloeide uit een vonnis van de rechtbank Limburg van 10 november 2015. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere uitspraken voor het verloop van het geding in feitelijke instanties.

De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 80a lid 1 van de Rechtsvordering. De Hoge Raad heeft deze argumentatie gevolgd en geoordeeld dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot, en is een belangrijke uitspraak in het kader van de toepassing van de informatieplicht en de gevolgen van het ontstaan van nieuwe schulden binnen de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP).

Uitspraak

8 juli 2016
Eerste Kamer
16/01549
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/03/14/757 R van de rechtbank Limburg van 10 november 2015;
b. het arrest in de zaak 200.180.457/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 maart 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep met toepassing van artikel 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 5-10).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
8 juli 2016.