Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
8 juli 2016.
Hoge Raad
Op 8 juli 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden in de zaak met nummer 16/01443 uitspraak gedaan. Deze zaak betreft een verzoekster die in cassatie is gegaan tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2016 en een arrest van het hof van 8 maart 2016. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op grond van artikel 80a lid 1 van de Rechtsvordering (RO). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Dit oordeel is gebaseerd op de overwegingen van de Procureur-Generaal, die in zijn standpunt heeft uiteengezet dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.