In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Oost-Brabant om [appellant] en [appellante] toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder op 4 april 2022 de verzoeken van beide appellanten afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was gemaakt dat zij te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. Het hof heeft de zaak behandeld na een mondelinge zitting op 1 juni 2022, waarbij beide appellanten, bijgestaan door hun advocaat, hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder medische rapporten en eerdere processtukken.
De appellanten hebben een totale schuldenlast van € 513.013,99, waaronder preferente belastingschulden en een schuld aan het CJIB. De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten niet voldoende hadden aangetoond dat zij zich in de afgelopen vijf jaar voldoende hadden ingespannen om hun schulden te voldoen. Het hof heeft deze overwegingen bevestigd en geconcludeerd dat de appellanten niet voldoen aan de vereisten van artikel 288 lid 1 sub b en c van de Faillissementswet. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met de psychosociale problematiek van de appellanten, maar oordeelde dat dit niet voldoende was om hen toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof opmerkt dat de appellanten uitsluitend samen tot de schuldsaneringsregeling willen worden toegelaten, of dat hun verzoek wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.