ECLI:NL:HR:2016:1419

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
16/01776
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herziening van een eerder arrest inzake inkomstenbelasting en heffingsrente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 18 april 2014, dat betrekking had op de aan de belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente voor het jaar 2008. De belanghebbende had verzocht om herziening van het arrest, maar de Hoge Raad oordeelde dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigde. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest.

De Hoge Raad verklaarde het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal. De uitspraak werd gedaan door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en M.E. van Hilten, en werd in het openbaar uitgesproken. Deze beslissing benadrukt het belang van de vereisten voor ontvankelijkheid in herzieningsprocedures en de strikte toepassing van de relevante wetgeving.

Uitspraak

8 juli 2016
Nr. 16/01776
Arrest
gewezen op het verzoek van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 18 april 2014, nr. 13/04524, ECLI:NL:HR:2014:933, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2008 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, alsmede de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening

De Hoge Raad is van oordeel dat het ingediende verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt omdat het klaarblijkelijk niet tot herziening van voormeld arrest en derhalve niet tot cassatie kan leiden, aangezien het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, lid 1, van de Awb behelst.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

2.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzoek tot herziening niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2016.