Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
5 juli 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor diefstal van twee kledingstukken, waarbij een mes in beslag was genomen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het Hof, maar alleen wat betreft de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van het mes. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het mes aan het verkeer onttrokken moest worden. De Hoge Raad stelde dat onder 'soortgelijke feiten' in de zin van artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht feiten moeten worden verstaan die tot dezelfde categorie behoren als de door de verdachte begane feiten. Aangezien de bewezenverklaring van de diefstal geen melding maakte van gewelddadigheid, was het onduidelijk hoe het mes kon dienen voor het begaan of voorbereiden van een vergelijkbaar vermogensdelict. De Hoge Raad vernietigde de beslissing van het Hof over de onttrekking van het mes en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.