In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep met nummer 15/03804. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 juli 2015, waarin de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing van de gemeente Edam-Volendam voor het jaar 2013 aan de orde waren. De onroerende zaken betroffen adressen aan de [a-straat 1] en [2] en [b-straat 1] te [Z].
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de voorgestelde middelen voor cassatie geen behandeling rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld kennelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de middelen klaarblijkelijk niet in staat om tot cassatie te leiden.
Gelet op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, en is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2016.