Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
5 juli 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 22 januari 2015. De verdachte, geboren in 1940, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat J.A.F. Lucas. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Deze beslissing is genomen in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster en is uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.