ECLI:NL:HR:2016:1393

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
15/03520
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over kwalificatie van witwassen en de relevantie van het tijdstip van witwashandelingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de kwalificatie van witwassen. De verdachte was in cassatie gegaan tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 27 februari 2015 had geoordeeld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, met name ECLI:NL:HR:2008:BF5557, en stelt dat ook misdrijven gepleegd vóór de inwerkingtreding van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht op 14 december 2001 kunnen worden gekwalificeerd als 'enig misdrijf'.

Uitspraak

5 juli 2016
Strafkamer
nr. S 15/03520
MD/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 27 februari 2015, nummer 23/000683-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, en C.W. Noorduyn, I.A. van Straalen en T. Lucas, allen advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het vijftiende middel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte het onder 7 bewezenverklaarde heeft gekwalificeerd als witwassen. Het voert daartoe aan dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat vóór de inwerkingtreding van de witwasbepalingen gepleegde delicten het zogenoemde gronddelict kunnen zijn.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 7 bewezenverklaard dat:
"Hij in de periode van 14 december 2001 tot en met 8 augustus 2003, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, van een geldbedrag van circa Euro 1.179.829 (exclusief btw) inzake het project "Hollandse Meester", en een geldbedrag van € 7.367.872 inzake het project "Solaris", en een geldbedrag van circa Euro 1.843.400 (exclusief btw) inzake het project "Coolsingel", telkens de werkelijke aard of de herkomst heeft verborgen of verhuld doordat die geldbedragen waren verkregen op basis van:
- een valse overeenkomst inzake verkoop rechten uit de optieovereenkomst van de stationslocatie aan het plein van de Verenigde Naties te Zoetermeer (D-0003) en een valse winstdelingsovereenkomst gesloten tussen [I] BV en [K] BV (D-0091);
- een valse turnkey-overeenkomst (D-0006) en een valse ontwikkelingsovereenkomst gesloten tussen [K] BV en [I] BV (D-0010) en een valse ontwikkelingsovereenkomst gesloten tussen [H] BV en [I] BV (D-1217) en een valse winstdelingsovereenkomst gesloten tussen [H] BV en [I] BV (D-0018) en een valse brief van [PP] BV aan [M] BV (D-0282) en een valse brief van [M] BV aan [PP] BV (D-1229) en een valse brief van [AAA] BV aan - [M] BV (D-0277) en een valse brief van [M] BV aan [AAA] BV (D-1242) en dertien valse facturen van [AAA] en [BBB] BV en [PP] BV aan [M] BV (exclusief btw) (D-1245 en D-1245-1 en D-1245-2 en D-1231 en D-1231-1 en D-1231-2 en D-1246-1 en D-1246-2 en D-1246-3 en D-1247-1 en D-1247-2 en D-1248-1 en D-1248-2); en
- een valse overeenkomst inzake de ontwikkeling van de Luxorlocatie te Rotterdam (D-0002) en een valse winstdelingsovereenkomst gesloten tussen
[K] BV en [I] BV (D-0007), door die geldbedragen inzake "Hollandse Meester" en "Coolsingel" te laten of doen storten op een derdengeldrekening van [medeverdachte 4] (D-0014) en inzake "Solaris" een geldbedrag van Euro 5.982.712,- te laten of doen storten op een derdengeldrekening van [medeverdachte 4] (D-0021 en/of D- 1234-1 t/m D-1234-5),
terwijl verdachte wist dat die geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - op de volgende bewijsmiddelen:
"109. Een op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal stand van zaken Solaris van 10 maart 2008, inhoudende (AH-0549, p. 19):
In de overeenkomst (D-0010) is onder artikel 9 opgenomen:
Uitbetaling van het ontwikkelingsresultaat aan beide partijen zal geschieden op de navolgende wijze:
Medio februari 2002, 50% van het behaalde ontwikkelingsresultaat,
Medio maart 2002, 25% van het behaalde ontwikkelingsresultaat,
Medio april 2002, 22,5% van het behaalde ontwikkelingsresultaat,
Medio september 2002, 2,5% van het behaalde ontwikkelingsresultaat.
Overeenkomstig deze afspraken start [betrokkene 7] in februari 2002 de doorbetaling aan [I] B.V..
Op het overzicht van de derdenrekening van [medeverdachte 4] (D-0021) is te lezen dat op het project "Kapelse Maasoever" (het hof begrijpt: Solaris) in 2002 meerdere bedragen zijn ontvangen:
HFL €
- 1e tranche 15-2-2002 6.250.000 2.836.126;
- 2e tranche 15-3-2002 3.125.000 1.418.063;
- 3e tranche 17-4-2002 3.125.000 1.418.063;
- 4e tranche 22-10-2002
684.153 310.460
Totaal 13.184.153 5.982.712
(...)
133. Een op ambtsbelofte opgemaakt zaaksproces-verbaal Project Hollandse Meester van 23 april 2009, inhoudende (1-OPV, p. 11, 21, 29, 33, 34):
Het bovenmatige deel van deze vergoeding is vervolgens op verschillende manieren door [K] BV weggesluisd:
- Via de derdengeldrekening van [medeverdachte 4];
Op basis van een (...) winstdelingsovereenkomst tussen Willemsen & Minderman [I] wordt op 17 april 2003 een bedrag van € 1.179.825,- (omgerekend in guldens een bedrag van fl. 2.600.000,-) door [K] betaald en naar een derdengeldrekening van [medeverdachte 4] overgemaakt.
Vervolgens wordt op 4 augustus 2003 dit bedrag samen met andere bedragen die eveneens aan Bouwfonds zijn onttrokken, verdeeld tussen [I] BV en [H] BV, vennootschappen die toebehoren aan respectievelijk [betrokkene 6] en [verdachte].
- Via facturen;
Een ander deel van de bovenmatige vergoeding wordt middels een factuur door [K] in opdracht van onder meer [verdachte] en [medeverdachte 2] uitbetaald aan 2B Connected.
- Via facturen, uitbetaald door W&M en geboekt op andere projecten.
Door middel van het opmaken van facturen die op andere projecten worden geboekt verkrijgen de [H] B.V.; [I] B.V. en anderen een deel van de gelden die aan Bouwfonds zijn onttrokken in de projecten Hollandse Meester, Coolsingel en Solaris.
(...)
Betalingen:
De door Bouwfonds aan [K] te betalen vergoeding bedraagt overeenkomstig artikel 4.1. van verkoopovereenkomst D-0003 fl. 5.875.000,00 inclusief BTW. (In euro: € 2.665.958,77).
Dit bedrag wordt door Bouwfonds in twee termijnen aan [K] betaald. De betaling van de eerste termijn wordt door Bouwfonds verricht op basis van de door [K] ingediende factuur van 12-10-1999 met factuurnummer 521 99 001 (D-0340).
De betaling van de tweede termijn wordt door Bouwfonds verricht op basis van de door [K] ingediende factuur van 04-11-1999 met factuurnummer 521 99 012 (D-0339).
Aan de hand van de onderliggende facturen en desbetreffende rekeningafschriften is vastgesteld dat door Bouwfonds op 26 oktober 1999 een bedrag van fl. 2.937.500,- werd betaald, en op 24 november 1999 een zelfde bedrag van fl. 2.937.500,-.
(...)
Verdachte [betrokkene 9] verklaarde ter zake onder meer
(V-08-13/p.2):
"Binnen Hollandse Meester speelt iets anders. Daar is ook wel geld overgebleven, maar er is ook geld weggevloeid naar [verdachte] en [medeverdachte 2]. Wij hebben in Hollandse Meester een aangepaste overeenkomst gemaakt in de verdeling met [betrokkene 6], zodat van het resultaat, fl. 2,4 miljoen, voor ons overbleef. Daarvan is ook nog geld naar [verdachte] en [medeverdachte 2] gegaan. Ook in dit project wisten de mensen, [verdachte] en [medeverdachte 2] onze ondergrens van 1 miljoen."
Verdachte [betrokkene 7] verklaarde ter zake onder meer (V09-13 /p 8):
"Wij, [K] wisten op het moment dat het bedrag van 5 miljoen gulden genoemd werd, dat we een deel van deze 5 miljoen gulden af moesten staan aan [I] / [betrokkene 6]. Dit was een eis die [betrokkene 6] ons gesteld heeft voordat [betrokkene 6] naar Bouwfonds is gegaan."
(...)
Middels een bankoverschrijving wordt door [K] op 17 april 2003 een bedrag van € 1.179.825,- (omgerekend in guldens een bedrag van fl. 2.600.000,-) overgeboekt naar de bankrekening van [medeverdachte 4] (D-0014).
Op een financieel overzicht, afkomstig van [betrokkene 3], de belastingadviseur van [verdachte], staat vermeld dat [medeverdachte 4] op 17 april 2003, in verband met het project Zoetermeer, een bedrag van € 1.179.829,00 heeft ontvangen. (Hiermee wordt het project Hollandse Meester bedoeld) (D-0097).
(...)
[medeverdachte 4] heeft op 4 augustus 2003 het van [betrokkene 7] ontvangen bedrag van € 1.179.829,00, samen met de gelden afkomstig uit de projecten Coolsingel en Paasheuvelweg fase III (deels) en inclusief rente doorbetaald aan [I] B.V. ([betrokkene 6]) (25%) en [H] B.V. ([verdachte]) (75%).
Conform de hiervoor genoemde verdeling zijn de genoemde bedragen in augustus 2003 bijgeschreven op twee bankrekeningen op naam van [I] B.V. en op drie bankrekeningen op naam van [H] B.V..
(...)
163. Een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal inzake het onderzoek naar de geldstromen binnen het project Coolsingel van, inhoudende (SFO-F1-AH-0004, p. 10):
[medeverdachte 4] heeft het van [betrokkene 7] ontvangen bedrag van € 1.843.400,00, samen met de gelden afkomstig uit de projecten Hollandse Meester en Paasheuvelweg fase III (deels) en inclusief rente, doorbetaald aan [I] B.V. en [H] B.V. in de verhouding 25:75. Het deel afkomstig uit het project Coolsingel dat is doorbetaald aan [I] B.V. bedraagt € 460.850,00 (25% van € 1.843.400,00) en aan [H] B.V. € 1.382.550,00 (75% van € 1.843.400,00). Genoemde bedragen zijn exclusief rente.
Een en ander heb ik ontleend aan de volgende stukken.
Naar aanleiding van door de Belastingdienst/Holland-Midden, kantoor Haarlem gestelde vragen betreffende een boekenonderzoek bij [H] B.V., is door de belastingadviseur van [verdachte] een financieel overzicht verstrekt.
Uit het financiële overzicht heb ik afgeleid dat (D-0097):
-[medeverdachte 4] op 17 april 2003, in verband met het project Coolsingel, een bedrag van € 1.843.400,00 heeft ontvangen;
-de notaris verder op 21 januari 2003 en 17 april 2003 bedragen heeft ontvangen welke zien op respectievelijk de projecten Paasheuvelweg, fase III (deels) en Zoetermeer (hiermee wordt het project Hollandse Meester bedoeld);
-de notaris in totaal € 4.006.562,00 (€ 1.843.400,00 + € 983.333,00 + € 1.179.829,00) heeft ontvangen en dat dit bedrag, verhoogd met de rente over de maanden januari tot en met juni, ad € 30.446,78, in totaal € 4.037.008,78. bedraagt;
-het bedrag € 4.037.008,78 vervolgens als volgt is verdeeld over [I] B.V. (25%) en [H] B.V. (75%):
Datum: [I] B.V.(25%) [H] B.V.(75%)
04-08-2003 € 504.626,10 € 1.009.525,19
04-08-2003 € 504.626,10 € 1.009.525,19
04-08-2003 € 1.009.525,19
-------------- -------------- € 1.009.252,20 € 3.027.756,57."
============== ==============
2.3.
Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat ook misdrijven die zijn gepleegd vóór de inwerkingtreding van art. 420bis Sr op 14 december 2001 kunnen gelden als "enig misdrijf" in de zin van voormelde bepaling (vgl. Hoge Raad 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008: BF5557, NJ 2009/147). Voor het antwoord op de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als witwassen, is beslissend het moment waarop de witwashandelingen hebben plaatsgevonden en niet het moment waarop de gronddelicten zijn gepleegd. Voor zover aan het middel een andersluidende opvatting ten grondslag ligt, kan het niet tot cassatie leiden.
2.4.
Blijkens de bewezenverklaring heeft het Hof, kort gezegd, geoordeeld dat het telkens verbergen of verhullen van de werkelijke aard of de herkomst van de uit enig misdrijf afkomstige geldbedragen heeft bestaan uit het meermalen laten of doen storten van geldbedragen op een derdenrekening van [medeverdachte 4]. Uit de onder 2.2.2 vermelde bewijsmiddelen volgt dat de betreffende stortingen hebben plaatsgevonden na 14 december 2001. Het door het middel bestreden oordeel van het Hof is derhalve niet onbegrijpelijk. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan, V. van den Brink, A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 juli 2016.