In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de indeling van een videomultiplexer onder douanerechten. De zaak betreft G.E. Security B.V. die in beroep ging tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De Hoge Raad had eerder een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de juiste tariefindeling van de videomultiplexer, die binnen een beveiligingssysteem wordt gebruikt. Het Hof van Justitie oordeelde op 25 februari 2016 dat de videomultiplexer moet worden ingedeeld onder post 8521 van de gecombineerde nomenclatuur, op basis van de hoofdfunctie van het apparaat, die video-opname en -weergave in een beveiligingssysteem betreft.
In de cassatieprocedure heeft de belanghebbende, G.E. Security B.V., betoogd dat het oordeel van het Hof van Justitie onbegrijpelijk is, en dat de alarmfunctie van de videomultiplexer de hoofdfunctie zou moeten zijn. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de videomultiplexer, zoals gepresenteerd op de markt, als een 'digital video streaming recorder' wordt aangeboden, wat de conclusie van het Hof van Justitie ondersteunt dat de hoofdfunctie video-opname en -weergave is. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.