Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
28 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2016 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De aanvrager, die in de periode van 2003 tot 2015 geld had opgespaard, verzocht om herziening van zijn veroordeling voor witwassen. Het Hof had de aanvrager in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, voorwaardelijk, en een werkstraf van 180 uren. De aanvrager stelde dat er nieuwe verklaringen waren die niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszittingen, en dat deze verklaringen zouden hebben geleid tot een andere uitkomst van de zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat de in algemene bewoordingen gestelde omstandigheid dat de aanvrager altijd geld had, niet voldoende was om het oordeel van het Hof te weerleggen. Het Hof had vastgesteld dat er op 14 februari 2013 een geldbedrag van € 88.500 onder de aanvrager was aangetroffen, en dat de herkomst van dit bedrag onduidelijk was. De Hoge Raad concludeerde dat de nieuwe verklaringen niet het ernstige vermoeden wekten dat het Hof tot een vrijspraak zou zijn gekomen als deze verklaringen eerder bekend waren geweest. Daarom werd de aanvraag tot herziening afgewezen.