Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Slotsom
4.Beslissing
28 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na een vrijspraak van de betrokkene voor witwassen van onroerend goed op Ibiza. De betrokkene was eerder veroordeeld voor witwassen, belastingfraude en valsheid in geschrift, maar was vrijgesproken van het tenlastegelegde witwassen van onroerend goed op Ibiza. Het hof had geoordeeld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel had verkregen uit het bewezenverklaarde witwassen, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze opvatting niet juist was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.
De Hoge Raad concludeerde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de betrokkene wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de contante stortingen op bankrekeningen, nu deze stortingen voorwerpen van het bewezenverklaarde witwassen waren. Ook was het hof niet duidelijk in zijn oordeel over de vermogenstoename van het onroerend goed op Ibiza, aangezien de betrokkene was vrijgesproken van het witwassen dat betrekking had op dit onroerend goed. De Hoge Raad benadrukte dat zonder nadere motivering niet begrijpelijk was dat de betrokkene daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had verkregen tot het genoemde bedrag van € 396.674,12.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van wederrechtelijk verkregen voordeel in het strafrecht, vooral in gevallen waar vrijspraak heeft plaatsgevonden voor bepaalde tenlastegelegde feiten. De zaak illustreert de noodzaak van zorgvuldige motivering door de rechter bij het vaststellen van wederrechtelijk voordeel en de samenhang met eerdere uitspraken.