ECLI:NL:HR:2016:1326

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
15/02164
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de motivering van de strafoplegging in een WOTS-zaak met internationale gevoeligheden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem. De zaak betreft een verzoek van de Bondsrepubliek Duitsland tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen de veroordeelde, die in Duitsland was veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren voor druggerelateerde feiten. De veroordeelde had in Nederland een gevangenisstraf van zes jaren opgelegd gekregen, maar de verdediging stelde dat de Rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde bij de strafoplegging.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank de strafoplegging niet toereikend had gemotiveerd, vooral gezien de argumenten die door de raadsvrouw van de veroordeelde waren aangevoerd over diens persoonlijke omstandigheden sinds de schorsing van zijn detentie. De Hoge Raad benadrukte dat de exequaturrechter bij het opleggen van de straf rekening moet houden met de omstandigheden van de dader en de ernst van het feit, en dat internationale gevoeligheden ook een rol spelen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar de Rechtbank Gelderland voor een nieuwe behandeling.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de toepassing van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) en de motiveringseisen die aan de rechter worden gesteld bij de strafoplegging in internationale contexten. De zaak illustreert de noodzaak voor rechters om zorgvuldig om te gaan met de persoonlijke omstandigheden van veroordeelden, vooral in gevallen waarin internationale samenwerking en overname van straffen aan de orde zijn.

Uitspraak

28 juni 2016
Strafkamer
nr. S 15/02164 W
LBS/AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 april 2015, nummer RK 15/133, omtrent een verzoek van de Bondsrepubliek Duitsland tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot terugwijzing van de zaak teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank bij de vaststelling van de hoogte van de straf geen, althans onvoldoende gemotiveerd, rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.
2.2.1.
De Rechtbank heeft in het kader van de overname van de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van het Landgericht te Krefeld (Duitsland) van 30 april 2014 aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf van acht jaren, een gevangenisstraf van zes jaren opgelegd.
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"De raadsvrouw deelt mede:
Ik leg een stuk over dat ik onder uw aandacht wil brengen. Het eerste stuk (...) ziet op correspondentie met de reclassering. (...) Daarnaast heb ik een brief van de partner van cliënt en van zijn werkgever.
(...)
De veroordeelde verklaart:
Ik heb geprobeerd mijn leven op te pakken en op orde te brengen. Ik had geen bankrekening en mijn schuld liep op. Ik zag het niet zitten en moest de schuld afbetalen. Ik heb het dan over de periode voor mijn detentie in Duitsland. Inmiddels heb ik wel een bankrekening. Het is een stuk makkelijker om werk te vinden. Ik werk nu sinds bijna twee maanden bij mijn broer in Ravenstein. Dat is waar de brief waar mijn raadsvrouw over sprak, over gaat. Ik heb loonafschriften bij de reclassering afgegeven.
De voorzitter houdt de brief van de werkgever van veroordeelde voor.
De veroordeelde verklaart:
Ik heb altijd zelfstandig veevoeders verkocht. Ik heb een vriendin. U vraagt naar mijn gezinssituatie. Ik heb geprobeerd mijn relatie op peil te houden. Dat was moeilijk, maar het is gelukt. Als ik mijn werk en leven onder controle krijg, kan ik met mijn vriendin samenwonen. Op dit moment logeer ik bij haar. Officieel wonen wij op andere adressen.
Ik heb een betalingsregeling kunnen treffen met incassobureaus. Ik wil ook nog wat regelen met mijn advocaat. Omdat ik toen in gevangenschap zat, zijn mijn schulden inmiddels opgelopen tot over € 100.000,--. Ik heb geprobeerd om dat af te betalen. Mijn vader stond borg en heeft daarmee geholpen. Mijn schuldenlast bij de Belastingdienst is nu ongeveer € 100.000,--. Bij de ING heb ik ongeveer € 30.000,--. Ik wil nu kijken of al deze schulden wel rechtmatig zijn. Naar mijn idee was alles afbetaald. De bank denkt daar echter anders over. Ik wil kijken of we daar uit kunnen komen. Ik kon het destijds niet meer bolwerken met een normaal inkomen.
(...)
De veroordeelde verklaart:
Ik heb mijn les geleerd. Ik wilde alleen mijn berg schulden weg krijgen. Er ligt voor mij geen toekomst op het gebied van opiumwetdelicten. Ik wil deze kans met beide handen aangrijpen. Dat heb ik ook gedaan en dat geeft een hoop rust. Voor het vonnis in Duitsland, waar het vandaag over gaat, ben ik altijd zelfstandig ondernemer geweest. U vraagt of ik dan, gezien mijn schuldenlast, verkeerde keuzes heb gemaakt. Ja, dat ook, maar ik heb ook pech gehad in mijn sector.
Wat het voor mij betekent als ik weer vast komt te zitten? Ik ben al eerder gedetineerd geweest. Je verliest mensen om je heen. De enige contacten de je overhoudt, zijn crimineel. Als je dan weer vrij komt, wordt je overvallen door incassobureaus. Als ik weer vast komt te zitten, verlies ik waarschijnlijk mijn relatie en mijn werk. Ik heb dan geen toekomst. Mijn vriendin heeft een zoon waar ik een goede relatie mee heb.
Ik heb heel prettig contact met de reclasseringsmedewerker. Ik moet me melden in Nijmegen of Tiel. In het begin moest dat elke week. Nu is dat één keer per twee weken. Ik had zijn wensen al vervuld voordat hij ze uitsprak. In mijn ogen heeft hij een positieve brief geschreven. In het begin besprak ik mijn ontbrekende bankrekening en het treffen van een regeling voor mijn schulden. Ook bespraken we dat ik moest solliciteren. Dat is nu gebeurd.
De raadsvrouw merkt op:
Een groot deel van de overgelegde stukken is al voorgehouden. Cliënt heeft zijn zaakjes op orde. Hij heeft goed contact met de reclasseringsambtenaar en heeft werk. Zijn werkgever is tevreden. De vriendin van cliënt heeft ook een brief geschreven, waarin ze zegt dat het regime bij haar haast strenger is dan in de gevangenis en dat ze op de goede koers zitten.
De veroordeelde verklaart:
De oudste rechter vraagt of ik bij de Duitse rechter over mijn persoonlijke omstandigheden heb kunnen vertellen. Jawel. U vraagt of ik toen iets niet heb gezegd over mijn persoonlijke omstandigheden waar eigenlijk wel rekening mee gehouden had moeten worden. Ik heb daar verteld over mijn schulden. Ik heb verteld dat ik een onderneming had. Ik wil nu nog zeggen dat je in Duitsland geen mogelijkheid krijgt om je te verdedigen. Ik had wel een advocaat, maar het leek alsof hun oordeel al vast lag.
Voorts. Het klopt dat ik in 2005 ook in Duitsland ben veroordeeld tot een gevangenisstraf. Die straf heb ik daar uitgezeten. Ik woonde toen nog in Duitsland en dacht dat ik niet overgeplaatst kon worden.
Op vragen van de officier van justitie antwoord ik als volgt. Het klopt dat ik tijdens mijn eerdere detentie mijn medeverdachte in de onderhavige zaak tegen ben gekomen en dat ik nu samen met hem veroordeeld ben ten aanzien van drugsdelicten.
(...)
De raadsvrouw voert het woord voor pleidooi en deelt mede:
De officier van justitie benoemt de internationale gevoeligheden, maar gaat voorbij aan waar het in deze zaak om gaat. Het gaat om ruim 5000 hennepplanten. Dat er een eerdere oogst is geweest, doet er niet toe. Als ik het goed gelezen heb, ging het om vijf gram cocaïne. In Nederland zou de rechtbank nooit tot een gevangenisstraf van 7 jaar komen. Het lijkt wel een eis voor harddrugs. Ik heb een heel ander idee. De Duitse rechter wist op het moment van het uitspreken van het vonnis, dat omzetting zou wilde dat in Nederland nog een deel ten uitvoer gelegd zou worden. De officier van justitie heeft ook geen rekening gehouden met de geweldige persoonlijke vooruitgang die cliënt geboekt heeft. Cliënt had een maand na terugkeer in Nederland al werk. Ik verzoek de rechtbank om mijn cliënt een straf op te leggen gelijkend aan de tijd die cliënt reeds gedetineerd is geweest, met aftrek en een voorwaardelijke straf. Cliënt zegt dat hij nu een reden heeft om de goede weg in te slaan. Hij heeft een goed leven en hij weet dat zijn vroegere handelen hem niets brengt. Als hij weer naar de gevangenis moet, loopt alles spaak. Hij zal zijn werk, bankrekening en waarschijnlijk zijn vriendin verliezen. Ik vind het vreemd dat de officier van justitie zegt dat naar Nederlandse richtlijnen een straf van 5,5 tot 6 jaar gerechtvaardigd is, maar dan een hogere straf eist. Gekeken moet worden naar de verhouding tussen bruto en netto straffen. (...) De oudste rechter wijst mij erop dat ik zei dat sprake was van vijf gram cocaïne, maar dat dat niet klopt, nu het gaat om telkens een hoeveelheid cocaïne die de hoeveelheid van vijf gram overstijgt. Bij de bewijsmiddelen staat genoemd dat het ging om vijf gelegenheden van meer dan 100 gram cocaïne.
(...)
De veroordeelde krijgt de gelegenheid als laatst het woord te voeren. Hij deelt mee:
Ik weet dat ik een fout gemaakt heb. Maar er zijn ook dingen die niet gebeurd zijn, maar wel in het vonnis zijn meegenomen. Ik weet zelf dat ik goede stappen heb genomen. Ik ben best bereid om de volledige straf uit te zitten als ik weer terug zou vallen in de drugswereld. Maar als ik nu een normaal leven kan opbouwen, dan geef ik de garantie dat ik (de Hoge Raad leest: geen) terugval meer zal hebben. Dat is een betere oplossing. Ik kan dan weer meedraaien in de maatschappij. Ik zou anders alles kwijt raken."
2.2.3.
De Rechtbank heeft de aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf van zes jaren als volgt gemotiveerd.
"De rechtbank dient op grond van artikel 31 van de WOTS de straf op te leggen, welke op overeenkomstige feiten naar Nederlands recht zijn gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het ten laste van veroordeelde naar Duits recht bewezen verklaarde naar Nederlands recht te worden gekwalificeerd als:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod terwijl dit feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid.
De maximale straf naar de wettelijke omschrijving bedraagt hiervoor, rekening houdend met artikel 57 Wetboek van Strafrecht, 16 jaren gevangenisstraf of een geldboete van de 5e categorie.
Bij het bepalen van de hoogte van de in Nederland ten uitvoer te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de internationale gevoeligheden, namelijk het feit dat misdrijven met betrekking tot verdovende middelen in Duitsland als een zwaardere inbreuk op de openbare orde worden beschouwd dan in Nederland. De rechtbank dient daarnaast echter ook rekening te houden met de nationale opvattingen en cultuur, waarbij zij bij toepassing van de WOTS evenwel het Duitse vonnis dient te respecteren. Zij overweegt voorts als volgt.
Door zich schuldig te maken aan voormelde strafbare feiten in Duitsland heeft veroordeelde het risico genomen dat hij zwaarder gestraft zou worden dan in Nederland gebruikelijk is. Hij heeft zich daarvan bewust kunnen zijn, immers hij heeft zich aan deze feiten schuldig gemaakt nadat hij al eerder in Duitsland - ook ten aanzien van druggerelateerde feiten - een gevangenisstraf van zes jaren had uitgezeten. Aldus heeft een langdurige gevangenisstraf veroordeelde er kennelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke ernstige feiten te begaan.
De rechtbank zal ook hiermee rekening houden.
Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, maar constateert daarbij wel dat de Duitse rechter dat in het vonnis van 30 april 2013 (de Hoge Raad begrijpt: 2014) ook al gedaan heeft.
De door de raadsvrouw voorgestelde strafmaat, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die veroordeelde al gedetineerd is geweest, met aftrek, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf, is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het vorengaande en de omvang van de feiten, niet aan de orde.
Op grond van alle genoemde omstandigheden acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes jaren passend en geboden, een en ander met aftrek van de tijd die veroordeelde al voor deze zaak heeft doorgebracht in detentie en in overleveringsdetentie in Duitsland en Nederland. Deze tijd wordt door de rechtbank vastgesteld op 478 dagen."
2.3.
Ingevolge art. 31, eerste lid, WOTS dient de exequaturrechter zijn uitspraak met redenen te omkleden en dient de uitspraak de bijzondere redenen op te geven die de opgelegde straf hebben bepaald of tot de opgelegde maatregel hebben geleid en voorts zoveel mogelijk de omstandigheden waarop bij de vaststelling van de duur of de hoogte van de straf is gelet. Gelet op de wetsgeschiedenis zoals weergegeven in HR 26 juni 1990, NJ 1991/190 moet deze bepaling aldus worden verstaan (a) dat de exequaturrechter bij het opleggen van de straf of maatregel welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld, de in het buitenland opgelegde sanctie, zonder de duur of omvang daarvan te overschrijden, in beginsel dient te vervangen door een straf of maatregel die naar Nederlandse maatstaven en opvattingen geacht wordt te beantwoorden aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de dader, zij het dat de rechter bij die vervanging tevens rekening dient te houden met internationale gevoeligheden, en (b) dat hij in voorkomend geval onder de bijzondere redenen die de straf hebben bepaald, dient te vermelden waarom hij tot een lagere strafoplegging is gekomen. (Vgl. HR 18 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6410, NJ 2004/511.)
2.4.
Gelet op hetgeen de raadsvrouwe blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting heeft aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde sedert de schorsing van zijn detentie en in aanmerking genomen dat de Rechtbank heeft volstaan met een algemene verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde en met de opmerking dat de Duitse rechter hiermee ook al rekening heeft gehouden, heeft de Rechtbank de strafoplegging niet toereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 juni 2016.