ECLI:NL:HR:2016:1318

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
27 juni 2016
Zaaknummer
15/01573
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van inbraak met verstrekte informatie over beveiliging en kluissleutels

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van inbraak. De Hoge Raad behandelt de vraag of de bewezenverklaring van het medeplegen voldoende gemotiveerd is. De verdachte heeft informatie verstrekt aan medeverdachten over de beveiliging van het pand en de locatie van de kluissleutels, wat heeft geleid tot de inbraak op 12 februari 2011 in het filiaal van D-Reizen in Breda. De verdachte was niet fysiek aanwezig tijdens de inbraak, maar haar betrokkenheid bij de voorbereiding en uitvoering van het delict was significant. De Hoge Raad oordeelt dat de kwalificatie van medeplegen vereist dat er sprake is van nauwe en bewuste samenwerking, en dat de bewezenverklaring in dit geval ontoereikend is gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug voor herbehandeling.

De zaak is van belang voor de rechtsontwikkeling omtrent de eisen die aan de bewezenverklaring van medeplegen worden gesteld. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter bij het vaststellen van medeplegen rekening moet houden met de intensiteit van de samenwerking, de rol van de verdachte en de bewijsvoering. De uitspraak biedt inzicht in de nuances van medeplichtigheid en medeplegen, en hoe deze in de praktijk worden beoordeeld.

Uitspraak

5 juli 2016
Strafkamer
nr. S 15/01573
KD/AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 december 2014, nummer 20/003956-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.M.C. Wessels, advocaat te Hendrik-Ido-Ambacht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch of verwijzing naar een ander hof om de zaak opnieuw te berechten.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 november 2013 bevestigd met aanvulling van gronden wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij:
"op 12 februari 2011 te Breda tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit het filiaal D-reizen aan de Moerwijk 3 te Breda heeft weggenomen een grote hoeveelheid geld, dele toebehorende aan D-reizen, waarbij verdachte en haar mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en valse sleutels."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
" [betrokkene 1] heeft aangifte gedaan van inbraak in het bedrijf/kantoor van D-Reizen Vakantiewinkel, gevestigd aan de Moerwijk te Breda. Op 11 februari 2011, tussen 16.00 uur en 16.30 uur, werd [betrokkene 2] , een collega van [betrokkene 1] , gebeld door een persoon die opgaf werknemer te zijn van de firma […]. Deze medewerker vroeg aan [betrokkene 2] om het tijdslot niet op de kluis te zetten. Op 12 februari 2011, omstreeks 09.25 uur, kwam [betrokkene 1] 's collega [betrokkene 3] bij de zaak aan. Zij bemerkte dat zij de sleutel van de achterdeur van het bedrijfspand niet goed in het slot kon krijgen. Zij zag tevens verbrekingen aan deze achterdeur. Vervolgens betrad [betrokkene 3] via de voordeur het pand en zij zag dat de kluis open stond en dat de keuken was doorzocht.
Uit de aangifte is daarnaast af te leiden dat uit de kluis een bedrag van ongeveer € 9.500,00 aan bankbiljetten is weggenomen.
[betrokkene 1] heeft verdachte als een van de medewerkers van het reisbureau genoemd.
Verdachte heeft verklaard dat (naast haar) de volgende personen bij de inbraak betrokken zijn geweest:
[betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] . [betrokkene 4] heeft verdachte het meest benaderd. Hij zou haar hebben verteld dat hij samen met [betrokkene 5] en [betrokkene 6] bij D-Reizen zou inbreken. Verdachte heeft aangegeven dat zij de anderen voorafgaand aan de inbraak heeft verteld dat er geen camera's en geen alarm in het reisbureau aanwezig zijn. Tevens heeft zij de anderen verteld dat de sleutels van de kluis in de keuken liggen. Zij geeft ook aan dat er ongeveer € 10.000,00 in de kluis moet hebben gelegen. Verder heeft verdachte verklaard dat zij foto's van het reisbureau aan de medeverdachten heeft verzonden. Verdachte zegt voor deze informatie € 1.700,00 te hebben ontvangen.
[betrokkene 5] heeft verklaard dat verdachte hem inlichtingen heeft verstrekt over de plaats van de sleutels van de kluis, de camera's en het tijdslot bij het betreffende kantoor van D-Reizen. Ook zou verdachte hem foto's hebben verzonden van de indeling van het magazijn, de locatie van de kluis en de achterdeur. [betrokkene 5] heeft voorts verklaard dat hij zich heeft voorgedaan als medewerker van het bedrijf […] en heeft gevraagd om het tijdslot van de kluis niet te activeren. Hij had van verdachte vernomen dat de tijdklok scheef hing en had een list bedacht om te omzeilen dat het tijdslot zou worden ingeschakeld. De medewerker van het reisbureau geloofde [betrokkene 5] . Volgens [betrokkene 5] had verdachte nog nagevraagd of het was gelukt met de tijdklok.
[betrokkene 5] heeft aangegeven dat hij in de nacht van 11 februari op 12 februari 2011 samen met [betrokkene 4] en [betrokkene 6] in zijn auto was gereden naar D-Reizen gelegen in het winkelcentrum Moerwijk te Breda. [betrokkene 6] en [betrokkene 4] hadden de achterdeur van het pand met een koevoet geforceerd. Daarop gingen [betrokkene 4] en [betrokkene 5] naar binnen. [betrokkene 6] ging op de uitkijk staan. [betrokkene 4] en [betrokkene 5] wisten waar zij moesten zoeken op grond van de informatie van verdachte. Onder een mok in het keukenkastje lag een deel van de sleutel van de kluis. Het andere deel van de sleutel lag onder de koffiefilterzakjes.
Middels deze sleuteldelen kon de kluis worden geopend. [betrokkene 5] pakte samen met [betrokkene 4] een aantal enveloppen met geld uit de kluis. Daarna verlieten zij meteen het pand.
De opbrengst was volgens [betrokkene 5] iets meer dan € 9.500,00.
Op grond van het bovenstaande acht de politierechter het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Ondanks dat verdachte bij de feitelijke uitvoering niet aanwezig is geweest, reikt haar betrokkenheid bij de bedrijfsinbraak verder dan medeplichtigheid. Verdachte heeft de randvoorwaarden voor het plegen van dit strafbare feit geschept, zoals ook door de officier van justitie is betoogd. Zonder de rol van verdachte zou de inbraak niet kunnen zijn gepleegd althans zou het aanzienlijk minder makkelijk zijn geweest.
De politierechter heeft daarbij met name in aanmerking genomen dat verdachte aan de voorbereidingen van het feit heeft deelgenomen door onder meer essentiële informatie ter zake van de beveiliging als mede de plaats van de sleutels te verstrekken. Tevens heeft de politierechter rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op de hoogte is geweest op welk tijdstip de inbraak zou plaatsvinden, dat zij op de dag van de inbraak nog heeft geïnformeerd bij een medeverdachte of het plan met het tijdslot was gelukt en dat zij heeft meegedeeld in de buit.
De politierechter is dan ook van oordeel dat er is sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachten."

3.Aan de beoordeling van het middel voorafgaande opmerkingen

In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 en 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven. Daarbij is aangegeven dat het een belangrijke en moeilijke vraag is wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. De kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Dat vergt dat de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, zoals ook in bovengenoemde arresten is benadrukt. De Hoge Raad kan hieromtrent geen algemene regels geven, maar slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het formuleren van aandachtspunten zoals in bovengenoemde arresten is gebeurd alsook door het beslissen van concrete gevallen, waarbij de toetsing in cassatie overigens sterk wordt gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter, waaronder begrepen een eventuele op het medeplegen toegesneden nadere motivering.
Het beslissingskader zoals dat is neergelegd in de hierboven genoemde arresten kan, met begrippen die niet steeds precies van elkaar af te grenzen, niet anders dan globaal zijn (vgl. het arrest van heden ECLI:NL:HR:2016:1316). Dat hangt enerzijds samen met de variëteit van concrete omstandigheden in afzonderlijke gevallen, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen (vgl. het arrest van heden ECLI:NL:HR:2016:1320 over art. 141 Sr en ECLI:NL:HR:2016:1322 over bedreiging met geweld). Anderzijds is van belang de variëteit in de mate waarin die concrete omstandigheden kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. de arresten van heden ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323). In concrete zaken kan een en ander leiden tot een moeilijke afweging bij de beantwoording van de vraag of sprake is van medeplegen. Daaraan valt niet te ontkomen omdat er altijd zogenoemde grensgevallen zullen zijn.

4.Beoordeling van het middel

4.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het handelen "tezamen en in vereniging met anderen" (hierna: het medeplegen) ontoereikend is gemotiveerd.
4.2.
Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
4.3.
Blijkens de hiervoor onder 2.2 weergegeven overwegingen heeft het Hof bij zijn oordeel dat sprake is van het medeplegen van - kort gezegd - een inbraak, in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte informatie ter zake van de beveiliging heeft verstrekt aan de medeverdachten en hun heeft verteld waar de kluissleutels lagen. Deze door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden bestaan uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht. Het Hof heeft evenwel uit die omstandigheden afgeleid dat de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak "verder [reikt] dan medeplichtigheid" en dat aldus sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen is het oordeel van het Hof dat de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de inbraak, ontoereikend gemotiveerd. Dat het Hof voorts heeft overwogen dat de verdachte door haar handelen "de randvoorwaarden" voor het plegen van het strafbare feit heeft geschapen, maakt dit niet anders nu ook medeplichtigheid kan bestaan uit het verrichten van handelingen die dergelijke randvoorwaarden scheppen.
4.4.
Het middel slaagt.

5.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, Y. Buruma, V. van den Brink en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 juli 2016.