In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Aannemers- en Staalconstructiebedrijf Aan de Stegge B.V. en de combinatie Heijmans-Imtech V.O.F., Heijmans Infrastructuur B.V. en Imtech Nederland B.V. De zaak betreft een geschil over de beëindiging van een aannemingsovereenkomst en de gevolgen van het faillissement van Imtech. Aan de Stegge had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 2 september 2014 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.
De Hoge Raad oordeelt dat de vordering van Aan de Stegge tegen Imtech, die voortvloeit uit een verbintenis uit de boedel, geschorst is op de datum van faillissement van Imtech, namelijk 13 augustus 2015. Dit is gebaseerd op artikel 29 van de Faillissementswet. De curatoren van Imtech hebben het geding niet overgenomen, waardoor het geding in reconventie tussen Imtech en Aan de Stegge kan worden voortgezet. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep voor het overige en legt de proceskosten op aan Aan de Stegge.
De uitspraak benadrukt de gevolgen van een faillissement voor lopende rechtszaken en de rol van curatoren in dergelijke situaties. De Hoge Raad bevestigt dat de procedure in conventie geschorst is en dat de klachten van Aan de Stegge niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.