Uitspraak
[X]te
[Z],Marokko (hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 20 november 2015, nr. 15/03483, ECLI:NL:HR:2015:3345.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld door een belanghebbende uit Marokko. Het beroep was gericht tegen een eerder arrest van de Hoge Raad van 20 november 2015. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende op 1 april 2016 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en had een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. De belanghebbende heeft echter het griffierecht niet voldaan. Op 2 mei 2016 heeft de griffier de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. De argumenten die de belanghebbende in haar brief van 20 mei 2016 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat de belanghebbende niet in verzuim was. Hierdoor werd het verzoek tot herziening op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, en werd openbaar uitgesproken op 24 juni 2016.