Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
21 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht. Het Hof had bevolen dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar waren, maar de Hoge Raad oordeelde dat het bestreden arrest niet voldeed aan de motiveringsverplichting die voortvloeit uit artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak en concludeerde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd dat de bewezenverklaarde feiten gericht waren tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, en dat er ernstig rekening mee moest worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zou begaan. Om deze redenen vernietigde de Hoge Raad het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht, maar verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het opleggen van dadelijke uitvoerbaarheid van voorwaarden.