ECLI:NL:HR:2016:1232

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
16/01175
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid van beroep inzake nationaliteitsrecht en erkenning van huwelijk

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder, in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordigster van een minderjarige die in Ghana woont. De moeder verzocht om cassatie tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 3 december 2015, waarin een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap en erkenning van een Ghanees huwelijk werd behandeld. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de moeder geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan de ontvankelijkheid van cassatieberoepen worden gesteld, vooral in zaken die betrekking hebben op nationaliteitsrecht en de erkenning van huwelijken.

Uitspraak

17 juni 2016
Eerste Kamer
16/01175
EE/RB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de moeder] , in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [betrokkene 1] ,
wonende te Ghana,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te ’s-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de Staat.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/09/377949/HA RK 10-565 van de rechtbank Den Haag van 3 december 2015.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
17 juni 2016.